vastleggen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vast·leg·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vastleggen
legde vast
vastgelegd
zwak -d volledig

Werkwoord

vastleggen

  1. overgankelijk bewaren van gegevens
    • Hij had het ongeluk op film vastgelegd. 
    • Juultje moest in het begin wel wennen dat ik altijd mijn camera bij me heb en alles vastleg, maar inmiddels heeft ook zij haar eigen kanaal.” [1] 
  1. overgankelijk ervoor zorgen dat iets vastzit aan iets anders
    • Je kunt de hond beter vastleggen voordat je de winkel ingaat. 
  1. wederkerend een contract aangaan
    • De jonge voetballer had zich vastgelegd om de komende tien jaar bij de profclub te blijven. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord vastleggen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.