vastzetten
Nederlands
Woordafbreking
- vastĀ·zetĀ·ten
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van vast en zetten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
vastzetten |
zette vast |
vastgezet |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
vastzetten
- overgankelijk iets zodanig zetten dat het niet meer bewegen kan
- Bij het aanmeren van het schip moest men eerst het schip vastzetten voordat men kon overladen.
- overgankelijk (financieel) geld op een spaarrekening zetten voor een bepaalde tijd waarbij men niet vrijelijk over het geld kan beschikken
- overgankelijk iemand in een gevangenis opsluiten
Verwante begrippen
- [1] bevestigen, fixeren, vastmaken, verstevigen, vastbinden
Afgeleide begrippen
- vastzetmogelijkheid, vastzetting
Vertalingen
1. iets zodanig zetten...
Werkwoord
vervoeging van |
---|
vastzetten |
vastzetten
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van vastzetten
- ...dat wij vastzetten.
- ...dat jullie vastzetten.
- ...dat zij vastzetten.
- ...dat wij vastzetten.
Gangbaarheid
- Het woord vastzetten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'vastzetten' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.