vaststellen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vast·stel·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vaststellen
/ˈvɑst(st)ɛlə(n)/
stelde vast
/ˌstɛɫdəˈvɑst/
vastgesteld
/ˈvɑstxəˌstɛɫt/
zwak -d volledig

Werkwoord

vaststellen

  1. overgankelijk bevestigen dat iets zo is
    • Toen de agent bij het ongeluk kwam, kon hij vaststellen dat de auto tegen de lantaarnpaal was gereden. 
  1. overgankelijk bepalen
    • Het vertrek werd vastgesteld op de volgende morgen.[1] 
  1. overgankelijk opleggen
    • De overheid stelt regels vast voor het verkrijgen van een paspoort. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord vaststellen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. Herzen, Frank De zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 115
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.