vaststellen
Nederlands
Woordafbreking
- vast·stel·len
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van vast en stellen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
vaststellen /ˈvɑst(st)ɛlə(n)/ |
stelde vast /ˌstɛɫdəˈvɑst/ |
vastgesteld /ˈvɑstxəˌstɛɫt/ |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
vaststellen
- overgankelijk bevestigen dat iets zo is
- Toen de agent bij het ongeluk kwam, kon hij vaststellen dat de auto tegen de lantaarnpaal was gereden.
- overgankelijk bepalen
- Het vertrek werd vastgesteld op de volgende morgen.[1]
- overgankelijk opleggen
- De overheid stelt regels vast voor het verkrijgen van een paspoort.
Vertalingen
1. bevestigen dat iets zo is.
Gangbaarheid
- Het woord vaststellen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'vaststellen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.