stevig
Nederlands
Woordafbreking
- ste·vig
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘sterk, fors’ voor het eerst aangetroffen in 1477 [1]
- Afgeleid van stijf met het achtervoegsel -ig [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | stevig | steviger | stevigst |
verbogen | stevige | stevigere | stevigste |
partitief | stevigs | stevigers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
stevig
- van aanzienlijk sterkte
- De bokser deelde in die ronde een paar stevige klappen uit.
- fors, van grote omvang
- flink, behoorlijk
Vertalingen
1. van aanzienlijk sterkte
Werkwoord
vervoeging van |
---|
stevigen |
stevig
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stevigen
- Ik stevig.
- gebiedende wijs van stevigen
- Stevig!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stevigen
- Stevig je?
Gangbaarheid
- Het woord stevig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'stevig' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.