naam

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  naam    (hulp, bestand)
  • IPA: /nam/
Woordafbreking
  • naam
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘woord waarmee iem. of iets wordt aangeduid’ voor het eerst aangetroffen in 1236 [1]
  • Germaans namon van het Indo-Europees h₁nḗh₃mn̥ (naam) [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord naam namen
verkleinwoord naampje naampjes

Zelfstandig naamwoord

naam m

  1. kort stukje tekst dat een persoon, instelling of object bijna identiek kan benoemen
  2. bekendheid, reputatie
    • naam maken, bekendheid verwerven
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • met naam en toenaam
  • naam en faam
  • naam met scharnieren
    Jan Vermast van Gelderzande tot Machelen
Anagrammen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord naam staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.