benoemen
Nederlands
Woordafbreking
- be·noe·men
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
benoemen |
benoemde |
benoemd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
benoemen
- overgankelijk ~ tot iemand aanwijzen voor het vervullen van een bepaald ambt
- Hij werd tot gouverneur benoemd.
- overgankelijk (taalkunde) ~ als vaststellen tot welke woordsoort een bepaald woord behoort
- Het woord "beter" in de zin "Een beter huis" wordt als een bijvoeglijk naamwoord benoemd.
- iets een naam geven
- Wij kunnen zijn kapsel moeilijk benoemen.
Hyponiemen
- herbenoemen
Gangbaarheid
- Het woord benoemen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'benoemen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.