benoemen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·noe·men
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
benoemen
benoemde
benoemd
zwak -d volledig

Werkwoord

benoemen

  1. overgankelijk ~ tot iemand aanwijzen voor het vervullen van een bepaald ambt
    • Hij werd tot gouverneur benoemd. 
  1. overgankelijk (taalkunde) ~ als vaststellen tot welke woordsoort een bepaald woord behoort
    • Het woord "beter" in de zin "Een beter huis" wordt als een bijvoeglijk naamwoord benoemd. 
  1. iets een naam geven
    • Wij kunnen zijn kapsel moeilijk benoemen. 
Hyponiemen
  • herbenoemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord benoemen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.