faam
Nederlands
Woordafbreking
- faam
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘reputatie, roem’ voor het eerst aangetroffen in 1250 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | faam | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
faam v/m
- Deze man schijnt te goeder naam en faam bekend te staan.
- roem
- Die acteurs van tegenwoordig genieten van grote faam.
Synoniemen
- bekendheid, beroemdheid, vermaardheid, naam, renommee
Uitdrukkingen en gezegden
- Te goeder naam en faam bekend staan
bekend staan voor goede dingen
Vertalingen
1. reputatie
2. roem
Gangbaarheid
- Het woord faam staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'faam' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.