maan
Nederlands
Woordafbreking
- maan
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘satelliet’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
|
|
|
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | maan | manen |
verkleinwoord | maantje | maantjes |
Zelfstandig naamwoord
maan v/m
- (astronomie) met "de" maan wordt de natuurlijke satelliet bedoeld, die in een baan rond de aarde draait
- (astronomie) een satelliet die in een baan rond een planeet draait
- (Jiddisch-Hebreeuws) oud gebruik waarbij voorafgaand aan de huwelijkssluiting tot het bruidspaar een wens gericht wordt
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Verwante begrippen
Vertalingen
1.
|
|
Werkwoord
vervoeging van |
---|
manen |
maan
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van manen
- Ik maan.
- gebiedende wijs van manen
- Maan!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van manen
- Maan je?
Gangbaarheid
- Het woord maan staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'maan' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "maan" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
Afrikaans
Uitspraak
IPA /mɑːn/ geluid
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.