bus
Nederlands
Woordafbreking
- bus
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘doos, blik’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
- [1]: Latijn: omnibus: voor iedereen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bus | bussen |
verkleinwoord | busje | busjes |
Zelfstandig naamwoord
bus [1]: m; [2-5]: m/v
- (verkeer) vervoermiddel op de weg voor een aanzienlijk aantal passagiers (autobus)
- een blikken bewaardoos met deksel (blik, blikje)
- collectebus
- postbus, brievenbus
- (informatica) een standaardmethode voor het verbinden van de onderdelen van een computer
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
- Dat klopt als een bus
het is helemaal correct
- Dat sluit als een bus
- Flink in de bus blazen
- uit de bus komen als
blijken of schijnen te zijn
- Hij kwam als de winnaar uit de bus
Vertalingen
1. vervoermiddel op de weg voor een aanzienlijk aantal passagiers
Gangbaarheid
- Het woord bus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bus' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Indonesisch
Woordherkomst en -opbouw
- Het is een van de Indonesische woorden van Nederlandse oorsprong.
Afgeleide begrippen
- sopir bus, halte bis
Spaans
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Tsjechisch
Verbuiging
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | bus | busy |
genitief | busu | busů |
datief | busu | busům |
accusatief | bus | busy |
vocatief | buse | busy |
locatief | busu | busech |
instrumentalis | busem | busy |
Synoniemen
- autobus m onbezield
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.