trommel
Trommel [1] |
![]() Koekjes in een trommeltje [2] |
Nederlands
Woordafbreking
- trom·mel
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘slaginstrument’ voor het eerst aangetroffen in 1538 [1]
- afgeleid van trom met het achtervoegsel -el [1] (en volgens regel 2.B [2]) of van trommelen [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | trommel | trommels |
verkleinwoord | trommeltje | trommeltjes |
Zelfstandig naamwoord
trommel v/m
- (muziekinstrument) een cilindervormig, met een vel bespannen slaginstrument
- De een speelde de fluit en de andere de trommel.
- een vaak ronde, afsluitbare, gewoonlijk metalen doos
- Doe die koekjes even in de trommel, dan blijven ze vers.
Synoniemen
- [1]: trom
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. een cilindervormig, met een vel bespannen slaginstrument
|
|
Werkwoord
vervoeging van |
---|
trommelen |
trommel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trommelen
- Ik trommel.
- gebiedende wijs van trommelen
- Trommel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trommelen
- Trommel je?
Gangbaarheid
- Het woord trommel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'trommel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "trommel" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Taalunieversum » leidraad » verdubbeling van medeklinkers
- trommel op website: Etymologiebank.nl
Nedersaksisch
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.