omnibus

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·ni·bus
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘openbaar vervoermiddel’ voor het eerst aangetroffen in 1832 [1]
  • Van Latijns omnibus, zie omni- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord omnibus omnibussen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

omnibus v / m [3]

  1. (letterkunde) verzameling verhalen, romans in één band
  2. (geschiedenis) vroeger voor openbaar vervoer gebruikt rijtuig getrokken door paarden
  3. (spoorwegen) stoptrein
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord omnibus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Tsjechisch

Zelfstandig naamwoord

omnibus m onbezield

  1. (verkeer) omnibus
Verbuiging
Afgeleide begrippen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.