bot

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bot    (hulp, bestand)
  • IPA: /bɔt/
Woordafbreking
  • bot
1,2 enkelvoud meervoud
naamwoord bot botten
verkleinwoord botje botjes
3 enkelvoud meervoud
naamwoord bot bots
verkleinwoord - -
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘laars’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
  • In de betekenis van ‘stomp’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1599 [1]
  • In de betekenis van ‘been’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1477 [1]
  • In de betekenis van ‘knop’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1351 [1]
  • In de betekenis van ‘beenvis’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1287 [1]
4 enkelvoud meervoud
naamwoord bot botten
verkleinwoord botje botjes

Zelfstandig naamwoord

bot m

  1. (vissen) platvis.
  2. (Vlaanderen en Limburg) laars.
  3. (verkorting), (afkorting), (wikitaal) de afkorting voor robot, met name voor computerrobots.
  4. been, knook, een onderdeel van het skelet.
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • bot vangen
geen positief antwoord krijgen terwijl je daar wel op hoopte
  • tot op het bot
tot in het diepste van iemand
  Hij was een merkwaardige mix, want met zijn aristocratische voorkomen leek hij verschrikkelijk beschaafd en tegelijk meedogenloos tot op het bot. [2] 
Vertalingen
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen botbotterbotst
verbogen bottebotterebotste
partitief botsbotters-

Bijvoeglijk naamwoord

  1. niet scherp, stomp, wat snijdens scherp had moeten zijn. een botte bijl
    • Met een bot mes kun je geen mooie plakjes vlees afsnijden. 
  1. onbeleefd & direct, zich bot gedragen
    • Veel mensen vinden Nederlanders bot. 
  1. van iets dat je er niets aan kunt doen
    • En dat levend begraven worden met nog een paar dagen te gaan voor het einde van de oorlog botte pech zou zijn. [3] 
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
botten

bot

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van botten
  2. gebiedende wijs van botten

Gangbaarheid

  • Het woord bot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Middelnederlands

enkelvoud meervoud
nominatief botbode
genitief boods, boetsbode
datief bodeboden
accusatief botbode

Zelfstandig naamwoord

bot o

  1. bod
  2. bekendmaking, mededeling
  3. gebod, bevel
    • Men mach die bode Gods niet laten. 
  1. dienst, in te enes bode ter beschikking van iemand
    • Dat altemael haer eyghen van gheworden ende stont tot haren bode. [1] 
  1. (juridisch) dagvaarding, oproep
    • .. so sell dat bot staende bliven totter naesten rechtdage toe, 
  1. een partij van een of ander spel
  1. «... ende niet meer dan te grote boods ende niet hogher.»
    ... en niet meer dan een bod van een groot (een munt) en niet hoger.

Verwijzingen

  1. Middelnederlandsch woordenboek van Eelco Verwijs, Jacob Verdam Deel 1, 1885 M. Nijhoff


Angelsaksisch

Uitspraak
  • IPA: /bo:t/

Zelfstandig naamwoord

bōt v

  1. remedie


Catalaans

Zelfstandig naamwoord

bot m

  1. sprong
  2. stuit (stuitering)

Zelfstandig naamwoord

bot m

  1. boot

Zelfstandig naamwoord

bot m

  1. waterzak of wijnzak
  2. doedelzak
Uitdrukkingen en gezegden
  • ploure a bots i barrals
pijpenstelen regenen


Indonesisch

Woordafbreking
  • bot
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

bot

  1. (kleding) laars


Koerdisch

Zelfstandig naamwoord

bot

  1. laars


Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /bɔt/
Woordafbreking
  • bot

Zelfstandig naamwoord

bot

  1. genitief meervoud van bota
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.