boot

v/m klein vaartuig
m/v laars die tot net boven de enkels komt

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • boot
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord boot boten
verkleinwoord bootje bootjes

Zelfstandig naamwoord

boot v/m

  1. (scheepvaart) klein vaartuig
    • Ik vaar in het weekend met mijn boot. 
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord boot boots
verkleinwoord - -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als leenwoord.

Zelfstandig naamwoord

boot m/v

  1. (schoeisel) laars die tot net boven de enkels komt
    • De boot is voorzien van een brede schapenwollen boord. [6]

Werkwoord

vervoeging van
boten

boot

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van boten
  2. gebiedende wijs van boten
vervoeging van
booten

boot

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van booten
  2. gebiedende wijs van booten

Gangbaarheid

  • Het woord boot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
boot boots

Zelfstandig naamwoord

boot

  1. (schoeisel) laars
Overerving en ontlening
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.