bruut

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bruut    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈbryt/
Woordafbreking
  • bruut
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘ruw’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1923 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord bruut bruten
verkleinwoord bruutje bruutjes

Zelfstandig naamwoord

bruut m

  1. iemand die nietsontziend en gewelddadig optreedt
    • Die vent is een echte bruut. 
Vertalingen
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen bruutbruterbruutst
verbogen brutebruterebruutste
partitief bruutsbruters-

Bijvoeglijk naamwoord

bruut

  1. nietsontziend en gewelddadig
    • Zelfs het bruutste optreden vermocht de opstand niet neer te slaan. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord bruut staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.