oproep
Nederlands
Woordafbreking
- op·roep
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van oproepen.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | oproep | oproepen |
verkleinwoord | oproepje | oproepjes |
Zelfstandig naamwoord
oproep m
- een dringende vraag om iets te doen
- Als de ambulancedienst een oproep krijgt, moet zij snel reageren.
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
- oproepcontract, oproeping, oproepinstallatie, oproepkaart, oproepkracht, oproepwerk, oproepzoeker
Vertalingen
1.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
oproepen |
oproep
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van oproepen
- ... dat ik oproep.
Gangbaarheid
- Het woord oproep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'oproep' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.