sprong
Nederlands
Woordafbreking
- sprong
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sprong | sprongen |
verkleinwoord | sprongetje | sprongetjes |
Zelfstandig naamwoord
sprong m
- met het lichaam een beweging in opwaartse richting
- (informatica) een afwijking van de normale volgorde waarbij een aantal tussenliggende zaken overgeslagen worden
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
- sprongbal, sprongbeen, sprongcassatie, spronggewricht, spronglaag, sprongmutatie, sprongopslag, sprongservice, sprongstuk
Werkwoord
vervoeging van |
---|
springen |
sprong
- enkelvoud verleden tijd van springen
- Ik sprong.
- Jij sprong.
- Hij, zij, het sprong.
- Ik sprong.
Gangbaarheid
- Het woord sprong staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'sprong' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.