botter
![](../I/m/Bottermetaap.jpg)
Botter
Nederlands
Woordafbreking
- bot·ter
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘vaartuig’ voor het eerst aangetroffen in 1849 [1]
- Naamwoord van handeling van botten met het achtervoegsel -er [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | botter | botters |
verkleinwoord | bottertje | bottertjes |
Zelfstandig naamwoord
botter m
- (scheepvaart) een visserschip met een platte bodem, dat gemaakt werd vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw
- Kenners beschouwden botters, die als vissersvaartuigen op de Zuiderzee, de Noordzeekust en de Waddenzee gebruikt werden als snelle en elegante schepen.
Hyponiemen
- grofbotter
Afgeleide begrippen
- botterfok, bottertocht
Gangbaarheid
- Het woord botter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'botter' herkend door:
85 % | van de Nederlanders; |
42 % | van de Vlamingen. |
Afrikaans
Frans
Werkwoord
botter
- (spreektaal) aanlokken, leuk lijken
- «Tes bottes, mon pote, elles me bottent!»
- Jouw laarzen beste vriend, die vind ik leuk!
- «Tes bottes, mon pote, elles me bottent!»
- «La plongée, ça le botte.»
- Duiken lijkt hem wel wat. [1]
- «La plongée, ça le botte.»
Drents
Gronings
Zelfstandig naamwoord
botter
Nedersaksisch
Zelfstandig naamwoord
botter
Veluws
Zelfstandig naamwoord
botter
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.