laars
![](../I/m/Wooden_boots-Sanita-lightblue.jpg)
Een laars.
Nederlands
Woordafbreking
- laars
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘schoeisel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | laars | laarzen |
verkleinwoord | laarsje | laarsjes |
Zelfstandig naamwoord
laars v/m
- (schoeisel) een schoen met een hoge schacht die een deel van het been bedekt
- Zij heeft bijna altijd laarzen aan.
Synoniemen
- (Vlaams en Limburgs) bot
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
- laarzenknecht, laarzenpad, laarzenspanner
Vertalingen
1. een schoen met een hoge schacht die een deel van het been bedekt
|
|
Gangbaarheid
- Het woord laars staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'laars' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.