eenbenig

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • een·be·nig
Woordherkomst en -opbouw
  • Samenstellende afleiding van een en been met het achtervoegsel -ig
stellend
onverbogen eenbenig
verbogen eenbenige
partitief eenbenigs

Bijvoeglijk naamwoord

eenbenig [1]

  1. slechts over één been beschikkend
  2. slechts met één been goed overweg kunnen
Afgeleide begrippen
  • eenbenigheid

Gangbaarheid

  • Het woord eenbenig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.