poot
Nederlands
Woordafbreking
- poot
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘mannelijke homoseksueel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1974 [1]
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘been’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1287 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | poot | poten |
verkleinwoord | pootje | pootjes |
Zelfstandig naamwoord
poot
- m: ledemaat van een dier
- m: been van een meubelstuk
- m: (dysfemisme): hand of voet van een mens
- m: (dysfemisme): homoseksuele man
- v/m: stekje
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
- Op poten staan
In een brief nergens omheen praten
- Op de poot spelen
bij de kleinste tegenslag flink te keer gaan/razen
- Op hoge poten ( of benen) ergens heen gaan
- Op zijn poten ( of pootjes) terecht komen
- Op zijn achterste poten staan
Vreselijk boos worden
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord poot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'poot' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.