gamba
Nederlands
Woordafbreking
- gam·ba
Woordherkomst en -opbouw
- [1] Leenwoord van Italiaans gamba, in de betekenis van ‘snaarinstrument’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1][2][3]
- [2] Leenwoord van Portugees gamba of Catalaans gamba, in de betekenis van ‘soort van grote garnaal’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1984 [4]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gamba | gamba's |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
gamba v / m
- (muziekinstrument) knieviool
- (voeding) (kreeftachtigen) grote garnaal
- 1. knieviool
- 1. violist met knieviool
- 2. bord met gamba's
Gangbaarheid
- Het woord gamba staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gamba' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- gamba op website: Etymologiebank.nl
- "gamba" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- gamba op website: Etymologiebank.nl
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.