gebeente
Nederlands
Woordafbreking
- ge·been·te
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘het beendergestel’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1]
- Afgeleid van been met het omvoegsel ge- -te.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gebeente | gebeenten |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
gebeente o
- verzameling beenderen, skelet
- Wee je gebeente!
Gangbaarheid
- Het woord gebeente staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gebeente' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.