jambe
Nederlands
Woordafbreking
- jam·be
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘versvoet’ voor het eerst aangetroffen in 1623 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | jambe | jamben |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
jambe v / m [3]
- (letterkunde) versvoet van een onbeklemtoonde lettergreep, gevolgd door een beklemtoonde
Hyponiemen
- koorjambe
Gangbaarheid
- Het woord jambe staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'jambe' herkend door:
72 % | van de Nederlanders; |
62 % | van de Vlamingen. |
Frans
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.