Vegetatiestructuur
Vegetatiestructuur is de ruimtelijke en temporele opbouw van de vegetatie. Ruimtelijke structuur bestaat uit horizontale patronen en verticale gelaagdheid van de vegetatie en temporele structuur uit patronen in de tijd. Hiertegenover staat de vegetatietextuur, wat slaat op de diversiteit aan soorten, groeivormen, levensvormen en levensstrategieën.
Seizoensaspecten
Temporele structuur of seizoensaspecten zijn vooral waar te nemen aan meer ingewikkelde vegetaties van continentale klimaatsgebieden. In Nederland heeft het Eiken-haagbeukenbos (Stellario-Carpinetum) de meest duidelijke seizoensaspecten.
Verticale structuur
Onder verticale structuur wordt verstaan de gelaagdheid van de vegetatie. Er kunnen onder meer de volgende vegetatielagen worden onderscheiden:
- de moslaag is de onderste te onderscheiden vegetatielaag tot hoogstens 10 cm hoog. In de moslaag groeien vaak lage planten, mossen, levermossen, schimmels (paddenstoelen) en korstmossen, soms met weinig lichtbehoefte zoals in bossen, maar ook in pioniergemeenschappen.
- de kruidlaag is de vegetatielaag van kruidachtige planten tot 135 cm hoog; eventueel een lage en/of hoge kruidlaag
- de struiklaag is de vegetatielaag met struiken en kleine bomen, die reikt van 135 cm tot 800 cm hoogte; eventueel een lage en/of hoge struiklaag
- de boomlaag is in de vegetatie de laag van de kruinen van de bomen boven de struiklaag; eventueel een lage en een hoge boomlaag, bijvoorbeeld in tropisch regenwoud.
Soms worden daarnaast nog onderscheiden twee lagen in de bodem, te weten de wortellaag, de laag van de bodem die beworteld is, en de strooisellaag, dat deel van de bodem waar de verteringsprocessen van organisch materiaal plaatsvindt.
Horizontale structuur
Onder horizontale structuur wordt verstaan:
- Homogeniteit en dispersie: de regelmatigheid van de onderlinge afstanden tussen de planten. Een regelmatig patroon wijst vaak op menselijke invloed, bijvoorbeeld: in een bosaanplant staan de bomen vaak op regelmatige afstanden. De verspreiding van zaden heeft invloed op de dispersie, bijvoorbeeld bij door mieren verspreide zaden komen de planten van de betreffende soort vooral voor langs de mierenpaadjes.
- Patroon: lijn- en netvormige patronen kunnen ontstaan door een ecologische gradiënt (gradiënt in abiotische milieuomstandigheden), zoals langs meeroevers, en langs de zeereep. Bij soortenarme vegetaties kan een mozaïekstructuur ontstaan, zoals bij zeekraal-vegetaties.
Bij onderzoek van de vegetatie moet rekening gehouden worden met de horizontale structuur. Het minimumareaal (de minimaal te onderzoeken oppervlakte van een vegetatie om een "goed beeld" te krijgen) is afhankelijk van de soortenrijkdom, de grootte van de planten en de mate van dispersie (klontering).