Levermossen

De levermossen (Marchantiophyta, ook wel Hepatophyta of Hepaticophyta) zijn een vrij soortenrijke stam van planten. Het aantal soorten wordt geschat op ongeveer 9000 tot 10000. Levermossen zijn meestal klein, meestal van 2-20 mm breed met individuele planten minder dan 10 cm lang. Toch kunnen bepaalde soorten grote stukjes grond, rotsen, bomen of andere redelijk stevige ondergrond bedekken. Ze zijn wereldwijd verspreid in bijna elke beschikbaar habitat, meestal op vochtige plaatsen hoewel er woestijnsoorten en arctische soorten zijn. Veel soorten komen voor in de tropen. Zij komen vooral voor in een vochtig klimaat, en vele zijn epifyten in tropische regenwouden. Ze komen echter ook in zeer koude gebieden voor als Noord-Siberië. Sommige soorten kunnen hinderlijk zijn in de schaduwrijke kassen of een onkruid zijn in tuinen.

Levermossen
Parapluutjesmos (Marchantia polymorpha)
Taxonomische indeling
Rijk:Viridiplantae
Cavalier-Smith (1981)
Onderrijk:Embryophyta
Phylum
Marchantiophyta (Hepatophyta, Hepaticophyta)
Stotler and Crandall-Stotler (1977)
Levermossen (uit Ernst Haeckels Kunstformen der Natur (1904)
Afbeeldingen Levermossen op Wikimedia Commons
Levermossen op Wikispecies
Portaal    Biologie

Net als de mossen en hauwmossen hebben de levermossen een levenscyclus met een heteromorfe generatiewisseling en een dominante gametofyt. De cellen van de mosplant zijn haploïde (ze bevatten slechts een enkele set genetische informatie).

Kenmerken en verschillen

Gametofytkenmerken

De kenmerken van de gametofyt (de 'levermosplant'), vooral die waarin deze verschilt van de mossen zijn[1]:

  • het protonema is gereduceerd en bestaat hoogstens uit enkele cellen.
  • de rizoïden zijn eencellig.
  • de bebladerde levermossen hebben meestal liggende stengels met drie rijen van slechts 1 cellaag dikke bladeren.
  • de ventrale (onderste) rij bladeren is kleiner en heeft meestal een andere vorm en worden ook wel 'onderbladen', 'buikbladen' of 'amphigastria' genoemd. Ze kunnen ook afwezig zijn.
  • de bladen hebben geen nerf die meer cellen dik is, maar hoogstens een schijnnerf van verlengde cellen in een enkele cellaag.
  • de cellen van de bladen is parenchymatisch, dus eerder afgerond dan prosenchymatisch (verlengd) zoals de bladcellen bij veel mossen.
  • de cellen van het thallus of het blad hebben vaak olielichaampjes.
  • de antheridia en de archegonia hebben geen parafysen.

Er zijn bebladerde levermossen en thalleuze levermossen.

Thalleuze levermossen

Een groot deel van de levermossen (de thalleuze levermossen) hebben geen bladeren, maar hebben een thallus. De bouw van thalleuze levermossen wordt meestal als 'eenvoudig' beoordeeld. Het thallus kan eenvoudig zijn en opgebouwd uit gelijkvormige cellen, maar het kan ook ingewikkelder zijn met luchtkamers en huidmondjes.

Parapluutjesmos is een bekend thalleus levermos. Het groeit op de grond als een vlak onbebladerd thallus. Het thallus is complex: het bestaat uit verschillende celtypen en heeft luchtkamers met kenmerkende luchtopeningen.

De hauwmossen lijken uiterlijk veel op de thalleuze levermossen, maar vormen een zelfstandige stam. Hun sporangia zijn groen, ongesteeld, hebben huidmondjes en verder ook anders gebouwd dan die van de levermossen.

Bebladerde levermossen

Periant van bebladerd levermos Marsupella sprucei.

Bebladerde (folieuze) levermossen bestaan uit een stengel met gewoonlijk 3 rijen bladeren. De bladschijf bij bij bebladerde (folieuze) levermossen is in het algemeen slechts 1 cel dik. De folieuze levermossen hebben geen echte bladnerf, hoogstens een 'schijnnerf' die bestaat uit langgerekte cellen. Het blad kan aan de top ingesneden of uitgerand zijn of bestaat zelfs uit twee lobben. Bij de bebladerde levermossen is er een grote variatie aan bladvormen, bladinplanting en bladstand. De drie rijen zijn gewoonlijk goed herkenbaar, met twee rijen zijdelings bladeren en een rij meestal wat kleinere buikblaadjes, waarbij het stengeltje gewoonlijk liggend of opstijgend is. De bladen van levermossen hebben vaak een goed ontwikkelde onderlob en bovenlob. Bij een groep levermossen, de Calobryales, staat het stengeltje rechtop en zijn de drie rijen bladeren (vrijwel) gelijkwaardig. Bij thalleuze levermossen deelt zich de topcel zich in drie of in twee rijen, waarbij er een tweezijdige symmetrie ontstaat. Het thallus heeft een onder- en een bovenkant, terwijl de linker en de rechterkant ongeveer elkaars spiegelbeeld zijn. Veel thalleuze levermossen hebben bladachtige schubben aan de onderzijde van het thallus.

De meeste bebladerde levermossen hebben een vorm veel weg van een afgeplat mosplant. Bebladerde levermossen kunnen op het oog worden onderscheiden van overeenkomstige mossen op grond van een aantal kenmerken, zoals de eencellige rizoïden.

Bebladerde levermossen, die bladeren hebben van 1 cellaag dik, verschillen ook van de meeste mossen daarin, dat hun bladeren nooit een nerf hebben en dat ze marginale wimpers kunnen dragen, wat zelden voorkomt in mossen.

Andere verschillen gaan niet volledig op voor alle mossen en levermossen, maar het optreden van in drie rijen gerangschikte bladeren, de aanwezigheid van diep gelobde of ingesneden bladeren, of een gebrek aan een duidelijk gedifferentieerde stengel en bladeren wijzen er allemaal op dat de plant waarschijnlijk een levermos is.

Sporofytkenmerken

De kenmerken van de sporofyt, vooral die waarin deze verschilt van de mossen, zijn:

  • de sporofyt bevat geen chloroplasten en heeft een korte levensduur
  • het sporekapsel is al uitontwikkeld voordat de kapselsteel (seta) zich strekt
  • de kortlevende kapselsteel (seta) is kleurloos en zeer vergankelijk
  • in het kapsel rijpen alle sporen gelijktijdig
  • in de wand van de sporekapsel ontbreken huidmondjes
  • het sporekapsel opent zich door middel van vier sleuven zodat het openspringt met vier kleppen
  • het sporekapsel heeft geen columella (steriel weefsel in het sporekapsel)
  • in het kapsel worden eencellige elateren gevormd. Deze zijn behulpzaam bij de verspreiding van de sporen
Fytografie van de Marchantiophyta[2]
Gametofyt: Sporofyt:

Vergelijking met mossen en hauwmossen

Verschillen tussen mossen, levermossen en hauwmossen.
Generatie Kenmerken Bryophyta
Mossen
Marchantiophyta
Levermossen
Anthocerotophyta
Hauwmossen
Gametofyt,
haploïde fase
protonema draadvormig thalleus bolvormig
mosknoppen op protonema veel mosknoppen slecht 1 mosknop slecht 1 mosknop
mosplant is
bebladerde spruit of thallus
bebladerde spruit,
zelden duidelijk dorsivetrale bouw,
(stengel en takken met blaadjes)
of bebladerde spruit meestal dorsivetraal,
of eenvoudig thallus,
of thallus met luchtkamers
eenvoudig thallus
blad rangschikking verspreid, spiralen 3 rijen of niet van toepassing (n.v.toep.)
bladvorm zelden gelobd 2- tot meerlobbig of n.v.toep. (n.v.toep.)
bladnerven 0, 1 of 2; meer cellen dik geen / n.v.toep. (n.v.toep.)
olielichaampjes geen aanwezig geen
chloroplasten per cel veel kleine chloroplasten veel kleine chloroplasten 1 enkele grote chloroplast met een pyrenoïde
watertransporterende
cellen
in stengel gametofyt (en in sporofyt) alleen bij enkele eenvoudige thalleuze vormen geen
rizoïden bruin, meercellig hyalien, eencellig hyalien, eencellig
gametangia plaatsing in clusters aan de top van bebladerde tak in clusters aan de top van bebladerde tak
of op oppervlak van thallus
verzonken in het thallus, verspreid
huidmondjes geen huidmondjes soms ademopeningen aanwezig
Sporofyt,
diploïde fase
kapselsteel (seta)
ontwikkeling
strekt zich al voor de sporenrijping,
soms een pseudopodium
strekt zich pas vlak voor het
loslaten van de rijpe sporen
afwezig
kapselsteel kleur fotosynthetisch en groen hyalien, niet fotosynthetisch (n.v.toep.)
kapsel bouw met peristoom, operculum, theca en nek ongedifferentieerd; bolvormig of verlengd ongedifferentieerd; langwerpig
kapsel groei beperkte groei, vaste grootte beperkte groei, vaste grootte continue groei door basaal meristeem
columella
in het kapsel
aanwezig geen aanwezig
steriele cellen
tussen de sporen
nooit eencellige elateren met spiraalverdikkingen meercellige pseudo-elateren, vertakt
kapsel rijping opent bij operculum en peristoom,
opent zelden met spleten
opent met tanden of 4 kleppen opent met 2 kleppen
huidmondjes op sporenkapsel geen aanwezig

Levenscyclus

Heteromorfe diplohaplont met dominante gametofyt[3]
  kernfase  
  diplofase
(2n)

haplofase
(1n)
 
Ge-
ne-
ra-
ties
zygote
 bevruch- 
 ting 
B! {
   gameten
 gameten  
 GAMETO- 
FYT
(meio-)
 sporo- 
fyt
R!  sporische
(intermediaire)
meiose
spore

Levermossen zijn (evenals de mossen) eenhuizige of tweehuizige isospore diplohaplonten met een dominante gametofyt, wat wil zeggen dat een afwisseling is van een haploïde gametofytfase en een diploïde sporofytfase.

De haploïde (n) gametofyt is het best ontwikkeld en leeft zelfstandig. Deze kan een- of tweehuizig zijn (mannelijke en vrouwelijke planten), maar de sporen zijn van gemiddeld gelijke afmetingen (isosporie), hoewel er ook tweehuizige heterospore soorten zijn.

De diploïde (2n) sporofyt is zijn hele leven afhankelijk van de gametofyt. Er is altijd slechts één kortlevend sporenkapsel, dit in tegenstelling tot de bij mossen. Het sporenkapsel opent met vier kleppen, zodat de sporen door de elateren in het kapsel verspreid kunnen worden.

Taxonomie

De levermossen worden als stam tot de Embryophyta gerekend. Evenals de mossen en de hauwmossen vermeerderen de levermossen zich door middel van sporen en niet door zaad (het zijn "lagere planten"). Ook hebben zij geen vaatbundels: het zijn géén vaatplanten.

Levenscyclus van een thalleus levermos
Fylogenetische stamboom van de Embryophyta
naar Holt & Iudica [4][5][6][7]
  • niet-monofyletische groep
    (→ behoort tot de ...) wordt ook gerekend tot een polyfyletische groep
    Plantkunde en deelgebieden
    Bijzondere plantkunde:algologie · bryologie · dendrologie · fycologie · lichenologie · mycologie · pteridologie
    Paleobotanie:archeobotanie · dendrochronologie · fossiele planten · gyttja · palynologie · pollenzone · varens · veen
    Plantenmorfologie & -anatomie:beschrijvende plantkunde · adventief · apoplast · blad · bladgroenkorrel · bladstand · bloeiwijze · bloem · bloemkroon · boomkruin · celwand · chloroplast · collenchym · cortex · cuticula · eicel · epidermis · felleem · fellogeen · felloderm · fenologie · floëem · fytografie · gameet · gametofyt · groeivorm · haar · houtvat · huidmondje · hypodermis · intercellulair · intercellulaire ruimte · kelk · kroonblad · kurk · kurkcambium · kurkschors · levensduur · levensvorm · merg · meristeem · middenlamel · palissadeparenchym · parenchym · periderm · plantaardige cel · plastide · schors · sclereïde · sclerenchym · spermatozoïde · sponsparenchym · sporofyt · stam · steencel · stengel · stippel · symplast · tak · thallus · topmeristeem · trachee · tracheïde · tylose · vaatbundel · vacuole · vrucht · wortel · xyleem · zaad · zaadcel · zeefvat · zygote
    Plantenfysiologie:ademhaling · bladzuigkracht · evapotranspiratie · fotoperiodiciteit · fotosynthese · fototropie · fytochemie · gaswisseling · geotropie · heliotropisme · nastie · plantenfysiologie · plantenhormoon · rubisco · stikstoffixatie · stratificatie · transpiratie · turgordruk · vernalisatie · winterhard · worteldruk
    Plantengeografie:adventief · areaal · beschermingsstatus · bioom · endemisme · exoot · flora · floradistrict · floristiek · hoogtezonering · invasieve soort · Plantengeografie · status · stinsenplant · uitsterven · verspreidingsgebied
    Plantensystematiek:taxonomie · botanische nomenclatuur · APG I-systeem · APG II-systeem · APG III-systeem · APG IV-systeem · algen · botanische naam · cladistiek · Cormophyta · cryptogamen · classificatie · embryophyta · endosymbiontentheorie · endosymbiose · evolutie · fanerogamen · fylogenie · generatiewisseling · groenwieren · hauwmossen · kernfasewisseling · korstmossen · kranswieren · landplanten · levenscyclus · levermossen · mossen · roodalgen · varens · zaadplanten · zeewier
    Vegetatiekunde & plantenoecologie:abundantie · associatie · bedekking · biodiversiteit · biotoop · boomlaag · bos · Braun-Blanquet (methode) · broekbos · climaxvegetatie · clusteranalyse · concurrentie · constante soort · differentiërende soort · ecologische gradiënt · ecologische groep · Ellenberggetal · gemeenschapsgradiënt · grasland · heide · kensoort · kruidlaag · kwelder · minimumareaal · moeras · moslaag · ordinatie · pioniersoort · plantengemeenschap · potentieel natuurlijke vegetatie · presentie · regenwoud · relevé · ruigte · savanne · schor · steppe · struiklaag · struweel · successie · syntaxon · syntaxonomie · Tansley (methode) · toendra · tropisch regenwoud · trouw · veen · vegetatie · vegetatielaag · vegetatieopname · vegetatiestructuur · vegetatietype · vergrassing · verlanding
    Zie de categorie Marchantiophyta van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.
    Wikispecies heeft een pagina over Marchantiopsida.
    This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.