Biotoop
Een biotoop (Gr: βιος (bios) - leven, τοπος (topos) - plaats) is een gebied met een uniform landschapstype (ecotoop) waarin een bepaalde levensgemeenschap met organismen kan gedijen leven.
Een biotoop moet worden onderscheiden van het bioom, de niche en het verspreidingsgebied. Binnen een biotoop kunnen habitats worden onderscheiden. Een habitat is de specifieke plaats binnen een biotoop waar een organisme zich ophoudt. Bijvoorbeeld in de biotoop bos is de bodem de habitat van een regenworm.
Milieufactoren
Bij planten en vegetaties spreekt men ook wel van standplaats en standplaatsfactoren (abiotische en biotische factoren). Binnen een levensgemeenschap (of biocoenose) is een biotoop een specifiek ecosysteem dat zich dynamisch naar een climax zal ontwikkelen, die met het klimaat evolutionair zal veranderen.
Abiotische milieufactor is de term voor een externe milieufactor die geen biologische oorsprong heeft, zoals klimaat, bodem, reliëf en water. Biotische (milieu-)factoren zijn in een ecosysteem de organismen van andere soorten die invloed kunnen uitoefenen op het leven en de populatie van een soort. Daarnaast kunnen andere individuen van dezelfde soort een biotische factor zijn.
Voorbeelden
Voorbeelden van onderling sterk verschillende biotopen zijn hooggebergte, tropisch regenwoud, savanne, moeras en woestijn. Ook rivieren, meren, bossen, duinen en polders vormen een biotoop.
Molenbiotoop
Ook bij windmolens spreekt men van een molenbiotoop, waarmee de omgeving van de molen bedoeld wordt. Staan er veel hoge objecten, zoals bomen of gebouwen, die de wind belemmeren, dan wordt van een slechte biotoop gesproken. Is het landschap om de molen vlak, zal men van een goede biotoop spreken, omdat dan veel wind op de wieken gevangen kan worden.
Handleiding
In de Europese Unie werd in het kader van het Corine-programma de CORINE gepubliceerd (ISBN 9992441577), een handleiding waarin honderden verschillende biotopen beschreven en gedefinieerd worden.