Hauwmossen
De Hauwmossen (Anthocerotophyta[1]), zijn kleine planten, die gerekend worden tot de Embryophyta. Vroeger vormden de hauwmossen, met de levermossen (Marchantiophyta) en de (blad)mossen (Bryophyta) samen de stam van de mossen (in wijdere zin).
Hauwmossen | ||||
---|---|---|---|---|
Phaeoceros laevis | ||||
Taxonomische indeling | ||||
| ||||
Stam | ||||
Anthocerotophyta Stotler & Crandall-Stotler (1977) | ||||
Levenscyclus van Hauwmossen | ||||
Afbeeldingen Hauwmossen op | ||||
Hauwmossen op | ||||
|
Hauwmossen lijken in de gametofytfase op de thalleuze levermossen, maar als zij zonder concurrentie kunnen groeien zijn de planten vaak bijna cirkelrond. De bouw van het thallus van hauwmossen is eenvoudig, veel eenvoudiger dan dat van het levermos Parapluutjesmos. Kenmerkend is een epidermis en luchtkamers. Sommige soorten gaan een symbiotische relatie aan met Nostoc (een blauwwier), die de luchtkamers binnenkomt via scheuren in het oppervlak aan de onderzijde. De vrij gametofyt is vettig van uiterlijk. Een ander uniek kenmerk van dit fylum is dat de plastiden groot zijn in vergelijking met die van andere landplanten, die kleiner en lensvormig zijn.
De archegonia en antheridia bevinden zich op het bovenoppervlak van het thallus. De archegonia en antheridia zijn echter niet goed afgescheiden van het thallus: zo is het archegonium gereduceerd tot de halskanaalcellen, die ingebed liggen in ongedifferentieerde thallusweefsel. Voor de antheridia is de situatie vergelijkbaar.
De sporofyt is vrij complex, in tegenstelling tot de eenvoudige bouw van de gametangia. De sporofyt ontstaat door de groei van een intercalair meristeem (dat wil zeggen niet aan de groeitop liggend meristeem) vlak boven de voet van de sporofyt. Het sporekapsel heeft de vorm van een hoorn en heeft relatief weinig sporenvormend weefsel. Het kapsel heeft fotosynthetische weefsels en stomata. Het kapsel is enigszins onbepaald, waarbij de sporen zich in verschillende ontwikkelingsstadia bevinden, en opent zich voortdurend langs de overlangse spleten. De sporen worden verspreid met behulp van pseudo-elateren.
|
|
Vergelijking met mossen en levermossen
Generatie ↓ | Kenmerken | Bryophyta Mossen |
Marchantiophyta Levermossen |
Anthocerotophyta Hauwmossen |
---|---|---|---|---|
Gametofyt, haploïde fase |
protonema | draadvormig | thalleus | bolvormig |
mosknoppen op protonema | veel mosknoppen | slecht 1 mosknop | slecht 1 mosknop | |
mosplant is bebladerde spruit of thallus |
bebladerde spruit, zelden duidelijk dorsivetrale bouw, (stengel en takken met blaadjes) |
of bebladerde spruit meestal dorsivetraal, of eenvoudig thallus, of thallus met luchtkamers |
eenvoudig thallus | |
blad rangschikking | verspreid, spiralen | 3 rijen of niet van toepassing | (n.v.toep.) | |
bladvorm | zelden gelobd | 2- tot meerlobbig of n.v.toep. | (n.v.toep.) | |
bladnerven | 0, 1 of 2; meer cellen dik | geen / n.v.toep. | (n.v.toep.) | |
olielichaampjes | geen | aanwezig | geen | |
chloroplasten per cel | veel kleine chloroplasten | veel kleine chloroplasten | 1 enkele grote chloroplast met een pyrenoïde | |
watertransporterende cellen |
in stengel gametofyt (en in sporofyt) | alleen bij enkele eenvoudige thalleuze vormen | geen | |
rizoïden | bruin, meercellig | hyalien, eencellig | hyalien, eencellig | |
gametangia plaatsing | in clusters aan de top van bebladerde tak | in clusters aan de top van bebladerde tak of op oppervlak van thallus |
verzonken in het thallus, verspreid | |
huidmondjes | geen huidmondjes | soms ademopeningen | aanwezig | |
Sporofyt, diploïde fase |
kapselsteel (seta) ontwikkeling |
strekt zich al voor de sporenrijping, soms een pseudopodium |
strekt zich pas vlak voor het loslaten van de rijpe sporen |
afwezig |
kapselsteel kleur | fotosynthetisch en groen | hyalien, niet fotosynthetisch | (n.v.toep.) | |
kapsel bouw | met peristoom, operculum, theca en nek | ongedifferentieerd; bolvormig of verlengd | ongedifferentieerd; langwerpig | |
kapsel groei | beperkte groei, vaste grootte | beperkte groei, vaste grootte | continue groei door basaal meristeem | |
columella in het kapsel |
aanwezig | geen | aanwezig | |
steriele cellen tussen de sporen |
nooit | eencellige elateren met spiraalverdikkingen | meercellige pseudo-elateren, vertakt | |
kapsel rijping | opent bij operculum en peristoom, opent zelden met spleten |
opent met tanden of 4 kleppen | opent met 2 kleppen | |
huidmondjes | op sporenkapsel | geen | aanwezig |
Families en geslachten
Anthocerotaceae
- Anthoceros
- Folioceros
- Sphaerosporoceros
Dendrocerotaceae
- Dendroceros
- Megaceros
- Nothoceros
- Phaeomegaceros
Leiosporocerotaceae
- Leiosporoceros
Notothyladaceae
- Hattorioceros
- Mesoceros
- Notothylas
- Phaeoceros
Bronnen, noten en/of referenties
|
Beschrijvende plantkunde: terminologie voor levermossen, mossen en hauwmossen | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
|