maandag
Nederlands
Woordafbreking
- maan·dag
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘tweede dag van de week’ voor het eerst aangetroffen in 1253 [1]
- samenstelling van maan zn en dag zn , leenvertaling van Latijn dies (dag) Lunae, genitief van Luna, (van de Maan)
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | maandag | maandagen |
verkleinwoord | maandagje | maandagjes |
Zelfstandig naamwoord
maandag m
- (tijdrekening), (dag) een dag van de week, de eerste dag na het weekeinde
- Maandag is de meest gehate dag van de week.
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
- maandageditie, maandagkrant, maandagmarkt, maandags, maandagziekte
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
- Een blauwe maandag.
Een korte tijd.
Vertalingen
1. een dag van de week, de eerste dag na het weekeinde
Gangbaarheid
- Het woord maandag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'maandag' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.