ma.

Niet te verwarren met: ma

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  april    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈmaːndɑx/
Woordafbreking
  • ma.
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

ma. m

  1. (afkorting), (tijdrekening), (dag) maandag, de eerste dag van de werkweek
  1. «De vergadering is ma. 14 aug. a.s.»
    De vergadering wordt op maandag 14 augustus aanstaande gehouden.
Opmerkingen
  • Echte afkortingen worden als regel met een punt geschreven, maar in opsommingen waar uit de context al duidelijk is dat het om de naam van een weekdag gaat is het gebruikelijk om de punt weg te laten: ma [1].

Verwijzingen

Meer informatie

Gangbaarheid

  • Het woord ma. staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.