zaterdag

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zaterdag    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈzatərˌdɑx/
Woordafbreking
  • za·ter·dag
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘laatste dag van de week’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
  • Ontleend aan het Latijnse dies Saturni (dag van Saturnus).
enkelvoud meervoud
naamwoord zaterdag zaterdagen
verkleinwoord zaterdagje zaterdagjes

Zelfstandig naamwoord

zaterdag m

  1. (tijdrekening), (dag) een dag van de week die na vrijdag en voor zondag komt
    • Zaterdag is de eerste dag van het weekend. 
  1. «Zaterdag is de zevende dag van de week.»
Schrijfwijzen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord zaterdag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.