maondag

Achterhoeks

enkelvoud meervoud
naamwoord maondag maondagen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

maondag

  1. (tijdrekening)(dag) maandag; een dag van de week, de eerste dag na het weekeinde


Drents

Zelfstandig naamwoord

maondag

  1. (tijdrekening)(dag) maandag; een dag van de week, de eerste dag na het weekeinde
Schrijfwijzen


Gronings

Zelfstandig naamwoord

maondag

  1. (tijdrekening)(dag) maandag; een dag van de week, de eerste dag na het weekeinde
Schrijfwijzen


Nedersaksisch

enkelvoud meervoud
naamwoord maondag maondagen / maondaege
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

maondag

  1. (tijdrekening)(dag) maandag; een dag van de week, de eerste dag na het weekeinde
Schrijfwijzen
  • Mandāg
  • Maondag
  • Maondagg
  • Maundag
  • Mōndag
  • Monndag
  • Mundag
  • Mundāg

Meer informatie

Meer informatie


Twents

Zelfstandig naamwoord

maondag

  1. (tijdrekening)(dag) maandag; een dag van de week, de eerste dag na het weekeinde


Veluws

Zelfstandig naamwoord

maondag

  1. (tijdrekening)(dag) maandag; een dag van de week, de eerste dag na het weekeinde

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.