'r

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  'r    (hulp, bestand)
  • IPA: /ər/
Woordafbreking
  • 'r
Woordherkomst en -opbouw
  enkelvoud meervoud
bijvoeglijk zelfstandig bijvoeglijk zelfstandig
1e persoon mijn
m'n
mijneons, onzeonze
2e persoon
(informeel)
jouw
je
jouwejullie
je
-
2e persoon
(formeel)
(regionaal)
uwuweuwuwe
3e persoon
(mannelijk)
zijn
z'n
zijnehunhunne
3e persoon
(vrouwelijk)
haar
d'r, 'r
hare
3e persoon
(onzijdig)
zijn
(ervan)
-

Bezittelijk voornaamwoord

'r

  1. (spreektaal) bezit aanduidend door een 3e persoon vrouwelijk enkelvoud
    • Ze gaat met 'r eigen fiets. 
  1. (spreektaal) (verouderd) bezit aanduidend door 3e persoon vrouwelijk meervoud
    • De vrouwen hielden 'r ogen gericht op de hemel. 
  enkelvoud meervoud
onderwerp voorwerp onderwerp voorwerp
1e persoon ik
'k
mij
me
wij
we
ons
2e persoon
(informeel)
jij
je
jou
je
julliejullie
2e persoon
(formeel)
uuuu
2e persoon
(regionaal)
gij
ge
ugij
ge
u
3e persoon
(mannelijk)
hij
ie
hem
'm
zij
ze
(dat.) hun
(acc.) hen
ze
3e persoon
(vrouwelijk)
zij
ze
haar
'r, d'r
3e persoon
(onzijdig)
het
't
het
't

Persoonlijk voornaamwoord

'r

  1. (spreektaal) accusatief van zij, derde persoon enkelvoud
    • Ik wil 'r nooit meer zien. 
  1. (spreektaal) datief van zij, derde persoon enkelvoud
    • Volgens mij heeft ie 'r alles verteld. 

Bijwoord

  1. (verouderd) er, onbeklemtoond daar
    • Wat voor pruiken ze opzette, zwart of rood, welke hoeveelheden schmink ze misbruikte - 'r was met Joséfien geen eer in te leggen. [1]

Gangbaarheid

  • Het woord ''r' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.