zon

Niet te verwarren met: Zon

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zon    (hulp, bestand)
  • IPA: /zɔn/
Woordafbreking
  • zon
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘lichtend hemellichaam’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
  • afkomstig van:
Middelnederlands: sonne
Oudnederlands: sunna
Germaans: *sunnōn
Indo-Europees: *sóh₂wl̥
  • Verwant in Germaans:
West: Engels: sun (Angelsaksisch: sunne), Duits: Sonne, (Oudhoogduits: sunna), Fries: sinne (Oudfries: sunne)
Noord: Oudnoords: sunna, IJslands/Faeröers: sunna
Oost: Gotisch: sunno
enkelvoud meervoud
naamwoord zon zonnen
verkleinwoord zonnetje zonnetjes

Zelfstandig naamwoord

zon v/m

  1. (astronomie) de ster waar de planeet aarde omheen draait, hemellichaam dat o.a. de aarde het daglicht schenkt
    • Als de zon schijnt, gaan veel mensen graag naar buiten. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • er is niets nieuws onder de zon
de geschiedenis herhaalt zich steeds weer
  Die demarcatielijn kwam precies overeen met de lijn die de officieren scheidde van de manschappen. Niets nieuws onder de zon, zei Albert bij zichzelf. [2] 
  • voor niets gaat de zon op
voor alle andere dingen moet je betalen
  • Al geruime tijd staat u in ons bestand aangemerkt als fase 4. Economisch gezien zet u geen zoden aan de dijk. Aangezien voor niks de zon nog niet opgaat, zal u uw gelanterfant spoedig moeten opgeven. Uitzendbureau Klaar over Werk ziet u van harte tegemoet voor de begeleiding van uw passiviteitsfase naar een ik-ga-er-voor-mentaliteit. Er is genoeg werk te doen. [3]
  • het zonnetje in huis zijn
een opgewekt persoon zijn
  • de zon niet in het water kunnen zien schijnen
een ander niets gunnen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
zinnen

zon

  1. enkelvoud verleden tijd van zinnen
    • Ik zon. 
    • Jij zon. 
    • Hij, zij, het zon. 
Verwante begrippen

Werkwoord

vervoeging van
zonnen

zon

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zonnen
    • Ik zon. 
  2. gebiedende wijs van zonnen
    • Zon! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zonnen
    • Zon je? 

Werkwoord

vervoeging van
zinnen

zon

  1. onpersoonlijke verleden tijd van zinnen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord zon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.