nap

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  nap    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • nap
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘beker’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1100 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord nap nappen
verkleinwoord napje napjes

Zelfstandig naamwoord

nap m

  1. een houten kom
  2. een diepe schotel
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord nap staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
76 %van de Nederlanders;
74 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • IPA: /nap/
enkelvoud meervoud
nap naps

Zelfstandig naamwoord

nap

  1. dutje
vervoeging
onbepaalde wijs to nap
he/she/it naps
verleden tijd napped
voltooid
deelwoord
napped
onvoltooid
deelwoord
napping
gebiedende wijs nap

Werkwoord

nap

  1. een dutje doen

Hongaars

Uitspraak
  • IPA: /ˈnɒp/

Zelfstandig naamwoord

nap

  1. dag
  2. zon
  3. zonneschijn
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.