日

Niet te verwarren met: 曰, 臼, 白, 冃, 𐌇

Japans
Uitspraak
  • IPA: \ni.tɕi\
  • IPA: \hi\, [çi]
  • IPA: \ka\, [kä]

Zelfstandig naamwoord

日 (rōmaji hi)

  1. zon
  1. «日がさんさんと照っている。»
    De zon schijnt helder.
  2. dag
  1. «この季節は日が短い。»
    In dit seizoen zijn de dagen kort.
  2. datum
  1. «大統領が訪日する日が決まった。»
    De datum van de komst van de president in Japan is vastgelegd.

Achtervoegsel

日 (rōmaji ka)

  1. dag van de maand

Achtervoegsel

日 (rōmaji nichi)

  1. -ste
  1. «２７日»
    de 27ste
Schrijfwijzen
Kanji Kana Romaji
 日  にち nichi
Kanji Kana Romaji
 日  ひ hi
Kanji Kana Romaji
 日  か ka
Afgeleide begrippen
   
  1. 日本 Japan
  2. 日中 tijdens de dag
  3. 日曜日 zondag
  4. 日々 iedere dag
  5. 日記 dagboek
  6. 日付 datum
  7. 日焼け zonnebrand
  8. 日光 zonlicht
  9. 日常 alledaags
  10. 日の出 zonsopgang
  11. 日の入り zonsondergang
  12. 日没 zonsondergang
  1. 日時 datum en tijd
  2. 日陰 schaduw
  3. 日程 planning, agenda, programma
  4. 日帰り dagtocht, uitstapje
  5. 日取り schaduw
  6. 日陰 afgesproken dag
  7. 日夜 dag en nacht
  8. 日ごろ gewoonlijk
  9. 日向 zonnige plek
  10. 日光浴 zonnebaden
  11. 日日 het aantal dagen
  12. 日に日に dag na dag

Mandarijn
Uitspraak
  • IPA: [ɹ̩˥˩]

Zelfstandig naamwoord

日 (Pinyin rì)

  1. zon
  2. dag
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.