sol

• Geluid:  sol    (hulp, bestand)
• IPA: / sɔl /

• sol

• In de betekenis van ‘muzieknoot’ voor het eerst aangetroffen in 1350 [1]
• [1] van Engels solution
• [2] van Middelnederlands sol (zie hieronder) [2]
• [3] van Spaans sol "zon" [3]

sol

1. o (scheikunde) colloïdale oplossing.

1. • Een goudsol bevat gouddeeltjes ter grootte van enige nanometers. 

2. v/m (muziek) bepaalde muzieknoot tussen fa en la

1. • De toon sol is de vijfde toon van een toonladder die begint met "do". 

2. m (economie) munteenheid in Peru waarvan de Nieuwe Peruviaanse sol de ISO-code PEN heeft

• so

• [2] do, re, mi, fa, la, si

• [1] aerosol

• [1] solair, [2] solsleutel

sol

1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sollen
   

   • Ik sol. 

2. gebiedende wijs van sollen
   

   • Sol! 

3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sollen
   

   • Sol je? 

• gesol

• Het woord sol staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'sol' herkend door:

sol m

1. zon

• IPA: /soːˀl/

sol g

1. zon

• IPA: /sɔl/

[A]sol m

1. aarde, aardoppervlak, grond
2. bodem, vloer

[B] sol m

1. (muziek): de muziektoon “g” ook “sol”

• sol bémol, sol dièse, sol double bémol, sol double dièse

• do, ré, mi, fa, la, si, ut

• IPA: /soːɫ/

sōl m

1. zon
2. (metonymie) zonneschijn

• [zelfstandig naamwoord] Eerste lettergreep van Latijn solve "(verlos)". Guido van Arezzo maakte in de 11e eeuw een toonladder van van zes diatonisch opvolgende tonen ut, re, mi, fa, sol, la. Voor deze namen nam hij de eerste lettergreep van elke regel in een hymne gewijd aan Johannes de Doper omdat die op de betreffende toonhoogte wordt gezongen:
  Ut queant laxis
  resonare fibris,
  mira gestorum
  famuli tuorum,
  solve polluti
  labii reatum, Sancte Ioannes.
  (Opdat uw dienaren met zachte stem uw wonderdaden laten weerklinken: verlos hun bezoedelde lippen van schuld, Sint Johannes.)[1][2]

sol

1. (muziek) sol, vijfde toon van een hexachord

• ut, re, mi, fa, sol, la

• Nederlands: sol

• IPA: /sɔl/

• sol

sol m

1. zon

• IPA: /sol/

sol m

1. (astronomie) zon
2. (numismatiek) munteenheid in Peru, in gebruik tot 1985

• S/.

• sol

sol

1. links
2. (politiek) links, progressief

• [1-2] sağ

sol

1. links, linkerkant
2. (politiek) links
3. (sport) (boksen) linkse

• [1-3] sağ

• Geluid:  sol    (hulp, bestand)

• sol

sol g

1. (astronomie) zon