praalwagen
Nederlands
praalwagen
Woordafbreking
- praal·wa·gen
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van praal en wagen
| enkelvoud | meervoud | |
|---|---|---|
| naamwoord | praalwagen | praalwagens |
| verkleinwoord | praalwagentje | praalwagentjes |
Zelfstandig naamwoord
praalwagen m [1]
- een versierde wagen in een optocht (vaak van een bloemencorso of een carnavalsoptocht)
- Op zaterdag 25 februari trekt de jaarlijkse carnavalsoptocht door de straten van Roosendaal, voor de gelegenheid omgedoopt tot Tullepetaonestad. Dat zijn nog 44 nachtjes slapen - een veelvoud van 11, het gekkengetal waar carnavalsvierders dol op zijn. Op de foto de praalwagen in wording van C.S. de Kurketrekkers, een gezelschap uit de Brabantse plaats dat sinds 1971 wagens bouwt voor carnavalsoptochten in Roosendaal en omliggende plaatsen. Het nadenken over een wagen begint al net na carnaval van het jaar ervoor, echt bouwen doen de Kurketrekkers vanaf september. Maar het zal ze de komende weken zo te zien nog heel wat bloed, zwêet en traone kosten om op tijd klaar te zijn. [2]
Gangbaarheid
- Het woord praalwagen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'praalwagen' herkend door:
| 100 % | van de Nederlanders; |
| 99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.