wagenpark
Nederlands
![](../I/m/Bedrijfspand_%26_Wagenpark_Autorijschool_Aris_Bakker.jpg)
wagenpark autorijschool
Woordafbreking
- wa·gen·park
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van wagen zn en park zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wagenpark | wagenparken |
verkleinwoord | wagenparkje | wagenparkjes |
Zelfstandig naamwoord
wagenpark o [1]
- alle auto's van een organisatie of groep personen tezamen
- Volgens het Openbaar Ministerie (OM) heeft de 65-jarige X. zich jarenlang laten fêteren door mensen uit de autobranche, die erop gebrand waren hem te vriend te houden met het oog op mogelijke orders. H. beheerde het wagenpark van het ministerie van Defensie, in totaal zo’n 6000 auto’s.[2]
- Critici zeggen tot slot dat duurzaam beleggen ongewilde en mogelijk negatieve gevolgen kan hebben. Zo is het toejuichen van een elektrisch wagenpark heel goed, maar sommige producenten van lithiumbatterij hebben een twijfelachtige governance trackrecord. Bovendien komt veel van het kobalt in de kathoden uit landen waar kinderarbeid welig tiert en machtige krijgsheren het voor het zeggen hebben.[3]
Hyponiemen
- vrachtwagenpark
Afgeleide begrippen
- wagenparkbeheer, wagenparkbeheerder
Gangbaarheid
- Het woord wagenpark staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'wagenpark' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- de Telegraaf 15 jan. 2018
- de Telegraaf PIETER FURNÉE 15 jan. 2018
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.