anti

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  anti    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɑnti/
Woordafbreking
  • an·ti
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Grieks, in de betekenis van ‘tegen’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • afgeleid van het Grieks: 'anti' [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord anti anti's
verkleinwoord antietje antietjes

Zelfstandig naamwoord

anti m

  1. de tegenstander
    • De anti's  hebben de verkiezingen verloren.
Vertalingen

Bijwoord

anti

  1. tegen
    • Ik ben vaak anti, vooral als andere mensen vóór zijn. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord anti staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Aymara

Zelfstandig naamwoord

anti

  1. (scheikunde) koper

Quechua

Ch
A
K
U

Bijwoord

anti

  1. (windstreek) oost
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.