doen
Nederlands
Woordafbreking
- doen
Woordherkomst en -opbouw
|
|
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
doen | doend |
daad | gedaan |
gedoe | doenlijk |
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
doen dun |
deed det |
gedaan ɣə.'dan |
onregelmatig | volledig |
Werkwoord
doen
- overgankelijk een actie ondernemen
- Laten we wat anders doen.
- hulpwerkwoord maakt van een ergatief werkwoord een causatieve constructie
- De hitte van de zon deed de boter smelten.
- functioneren
- Hij deed het goed op zijn werk.
- plaatsen
- Hij doet de suiker in de suikerpot.
- ~ aan: iets beoefenen zonder dat het je beroep is
- Hij deed aan bergbeklimmen.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
- doen alsof je neus bloedt
doen alsof er niets belangrijks gebeurt
- een dronkemansgebedje doen zijn
- in goeden doen
rijk zijn
- opgeld doen
(van een mening) waar veel mensen het mee eens zijn
- [1]: aangifte doen
bij de politie zeggen dat er een misdaad is gepleegd
- [1]: aangifte doen
zeggen hoeveel je bezit en verdient aan de belastingdienst
- [1]: aangifte doen
bij de gemeente vertellen dat er een kind geboren is
- [1]: cadeau doen
als geschenk geven
- [1]: een beroep op iets of iemand doen
vragen of iemand iets kan doen
- [1]: iets van de hand doen
iets verkopen
- [1]: iets vriendelijk doen
- zich te goed doen aan
met smaak iets eten
- iets gedaan krijgen
zorgen dat iemand iets doet
- er is niets aan te doen
iets is vervelend maar het kan niet minder vervelend gemaakt worden
Vertalingen
1. een actie ondernemen
|
|
een beroep op iets of iemand doen
|
Gangbaarheid
- Het woord doen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'doen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | doen | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
doen o
- het verrichten van een werk
- Tegenwoordig is niet het spreken belangrijk, maar het doen.
Middelnederlands
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd | voltooid deelwoord | |
enkelvoud | meervoud | ||
doen | dede | daden | ghedoen |
onregelmatig | volledig |
Noors
Woordafbreking
- do·en
Naar frequentie | 16428 |
---|
Nynorsk
Woordafbreking
- do·en
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.