doenbaar
Nederlands
Woordafbreking
- doen·baar
Woordherkomst en -opbouw
afleiding van naamwoord van handeling doen met het achtervoegsel -baar
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | doenbaar | doenbaarder | doenbaarst |
verbogen | doenbare | doenbaardere | doenbaarste |
partitief | doenbaars | doenbaarders | - |
Bijvoeglijk naamwoord
doenbaar
- dat het te doen is
- Ruud Lubbers: „Moeilijke dingen voor elkaar krijgen, consensus bouwen, heeft een grote vormende betekenis. In die zin ben ik ook positiever over de politiek dan mijn voorganger Dries van Agt. Die wordt dan gegrepen door het Palestijnse vraagstuk. Ik heb daar wel een zekere waardering voor, maar het moet ook leiden tot iets wat doenbaar is.”[1]
Gangbaarheid
- Het woord doenbaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'doenbaar' herkend door:
62 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Marjolijn Februari NRC 3 januari 2011
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.