gedaante
Nederlands
Woordafbreking
- ge·daan·te
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘uiterlijk’ voor het eerst aangetroffen in 1276 [1]
- Afgeleid van het Middelnederlandse bijvoeglijk naamwoord gedaen (eigenlijk het voltooid deelwoord van doen; "een zeker uiterlijk hebbend") met het achtervoegsel -te.
- Naamwoord van handeling van doen met het omvoegsel ge- -te [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gedaante | gedaanten gedaantes |
verkleinwoord | gedaantetje | gedaantetjes |
Zelfstandig naamwoord
gedaante v
- een menselijk figuur
- Bovenop de heuvel verscheen een imposant gedaante.
- een uitwendige verschijning
- Zeus nam de gedaante van een zwaan aan.
Hyponiemen
- bandgedaante, feeëngedaante, mensengedaante, nimfengedaante, slangengedaante, spookgedaante
Gangbaarheid
- Het woord gedaante staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gedaante' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.