Willem Frederik Hermans

Willem Frederik Hermans (Amsterdam, 1 september 1921Utrecht, 27 april 1995) was een Nederlands schrijver van romans, novellen, verhalen, poëzie, toneelstukken en scenario's, alsmede van essays, kritieken en polemieken. Daarnaast was hij actief als fotograaf en maker van surrealistische collages. Hermans behaalde cum laude de graad van doctor in de wis- en natuurkunde (1955, fysische geografie). Hij weigerde de P.C. Hooft-prijs (1971), maar accepteerde wel de Prijs der Nederlandse Letteren (1977), die hij uit handen van de Belgische koning Boudewijn ontving. Hermans wordt met Gerard Reve en Harry Mulisch gerekend tot De Grote Drie, de drie belangrijkste naoorlogse Nederlandse auteurs.

Willem Frederik Hermans
Willem Frederik Hermans in 1986
Algemene informatie
Pseudoniem(en)Age Bijkaart, Prof. Dr. B.J.O. Zomerplaag, R.P. Anastase Prudhomme, S.J.
Geboren1 september 1921
GeboorteplaatsAmsterdam
Overleden27 april 1995
OverlijdensplaatsUtrecht
Land Nederland
Werk
Jaren actief1940-1995
GenrePoëzie
Roman
Novelle
Essay
Polemiek
Column
Bekende werkenDe tranen der acacia's
Het behouden huis
De donkere kamer van Damokles
Mandarijnen op zwavelzuur
Nooit meer slapen
Au pair
Dbnl-profiel
Website
Portaal    Literatuur

Als leerling van het Barlaeus-gymnasium werkte Hermans mee aan de schoolkrant. Tijdens de bezetting schreef hij zowel korte verhalen als romans. De verzetsroman De tranen der acacia's verscheen als feuilleton in het tijdschrift Criterium (1946) en werd bij verschijning als boek (1949) op grote schaal en overwegend gunstig besproken, waarbij het unieke talent van de jonge auteur werd erkend. Een bescheiden reistoelage won Hermans in 1950 voor de klassiek geworden oorlogsnovelle Het behouden huis (1952). De voorpublicatie van Ik heb altijd gelijk (roman, 1952) veroorzaakte een proces over belediging van het katholieke volksdeel. Paranoia (novellen, 1953) en Een landingspoging op Newfoundland en andere verhalen (novellen, 1957) bevestigden Hermans' reputatie in literaire kring. Vond de experimentele vertelling De God Denkbaar Denkbaar De God (1956) een beperkt publiek, nationale erkenning verwierf Hermans met De donkere kamer van Damokles (roman, 1958), bij verschijning door vele critici als een meesterwerk begroet.

Na zijn doorbraak concentreerde Hermans zich meer op zijn wetenschappelijke werk en schreef onder meer het boek Erosie (1960). Het bijwonen van twee wetenschappelijke bijeenkomsten, in Noord-Scandinavië (1960 en 1961) vond een literaire neerslag in Nooit meer slapen (roman, 1966), dat als zijn beste werk wordt beschouwd. Als polemist paarde hij een scherpe argumentatie aan een groot gevoel voor humor en sarcasme: de populariteit van Mandarijnen op zwavelzuur (strijdschrift, 1964) overleefde de kwesties die erin aan de kaak werden gesteld. Enkele essays uit deze jaren getuigden van Hermans' blijvende interesse voor de filosoof Ludwig Wittgenstein. In de Weinreb-affaire (1969-1976) ontmaskerde Hermans de naamgever als een collaborateur wiens rehabilitatie voorkomen diende te worden; het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie beslechtte de kwestie met een voor Weinreb vernietigend rapport. Ook verscheen Hermans' laatste oorlogsroman, Herinneringen van een engelbewaarder (1971).

Hermans' functioneren aan de Universiteit Groningen werd onderwerp van een onderzoek dat hem vrijpleitte van plichtsverzuim; toch nam hij in 1973 ontslag en vestigde zich te Parijs. De emigratie viel samen met een afname van de kritische waardering: het vervolg op De God Denkbaar, Het Evangelie van O. Dapper Dapper (1973), en Onder professoren (roman, 1975) knakten zijn faam. De volgende jaren vroegen critici zich hardop af of Hermans zijn vroegere niveau nog wel kon halen en verweten hem herhaling, gemakzucht en het vallen voor de verleiding op een makkelijke manier veel geld te verdienen. Ook de weinig genuanceerde standpunten uit Hermans' dagbladstukken konden niet op algemene waardering rekenen, culminerend in de ophef rond zijn officieel bezoek aan Zuid-Afrika ondanks de culturele boycot tegen het apartheidsregime. Aan het einde van de jaren tachtig nam de waardering weer toe: Een heilige van de horlogerie (roman, 1987) werd genomineerd voor de AKO Literatuurprijs 1988. Au pair (1989) is Hermans' laatste omvangrijke roman en zijn enige die in Parijs speelt. In 1991 vestigde Hermans zich in Brussel. Het Boekenweekgeschenk In de mist van het schimmenrijk (1993) is een omwerking van een nooit gepubliceerd manuscript uit - en over - de oorlog. Ten tijde van zijn overlijden legde Hermans de laatste hand aan de korte roman Ruisend gruis (1995), die aansluit bij het surrealisme van Moedwil en misverstand (1948).

Levensloop

1921-1940: Jeugd

Willem Frederik Hermans werd op donderdag 1 september 1921 geboren in de Nederlands Hervormde Diakonesseninrichting aan de Overtoom in Amsterdam, waar thans (op nummer 283) het Revalidatiecentrum (Reade- centrum voor revalidatie en reumatologie) is gevestigd.[1] Vanaf zijn geboorte tot 1945 woonde hij bij zijn ouders in Amsterdam Oud-West en groeide op als jongste kind van een Amsterdams onderwijzersgezin, dat nog een oudere zus, Corry (1918-1940), telde.

Tot 1929 woonde het gezin aan de Brederodestraat 93 eenhoog, daarna verhuisde het naar de nabijgelegen Eerste Helmersstraat 208 driehoog.[2] Hermans bezocht de Pieter Langendijkschool (later Annie M.G. Schmidtschool genaamd) aan de Pieter Langendijkstraat 44..[2][3] Op deze school speelt het verhaal Manuscript in een kliniek gevonden (1944) uit de bundel Paranoia zich af.

Als jongetje van tien bezat Hermans enkele favoriete boeken die hij meermaals herlas, met als voornaamste criterium de aanwezigheid van helden met wie hij zich kon vereenzelvigen.[4] Destijds bestond er een serie van goedkope boekjes in een rood papieren bandje, waarin doorgaans klassiekers werden naverteld voor kinderen. Hieruit las Hermans Gullivers reizen en hij identificeerde zich speciaal met Gulliver onder de dwergen.[5] Zijn oudste echte lievelingslectuur was een bewerking voor kinderen van Robinson Crusoe, die hij honderden keren herlas.[5][6] Ook De Hoogvliegers, over een jongen die meedeed aan een vliegerwedstrijd, van kinderboekenschrijver Leonard Roggeveen was een favoriet.[6][7] Behalve Roggeveen las Hermans nog meer specifiek voor kinderen geschreven werken, een jeugdfeuilleton uit een oud weekblad (Voor 't jonge volkje) genaamd Kleine oorzaken, grote gevolgen.[8]

Een niet op herkenning gebaseerde, meer geheimzinnige betovering ging uit van het verhaal Koning Arthur en de Ridders van de Tafelronde, eveneens in een bewerking voor kinderen. Nog decennia later kon Hermans het verhaal niet navertellen zonder kippenvel te krijgen.[8] Hermans noemde dit dan ook "het meest significatieve jeugdboek dat ik gelezen heb."[6][7]

Lectuur van Woutertje Pieterse

Iets later, op twaalfjarige leeftijd, maakte Hermans kennis met Multatuli's Woutertje Pieterse, op een logeerpartij bij een oom die de verzamelde werken van Multatuli bezat. Hermans moest toen vroeg naar bed, maar las in bed met een zaklantaarn.[9] Het verhaal bracht een grote geestdrift bij hem teweeg, waarbij opnieuw zelfherkenning een grote rol speelde bij het verhaal over een Amsterdamse schooljongen die weinig begrip of sympathie ontmoette, onophoudelijk door zijn moeder berispt werd, hooghartig behandeld door zijn oudere broer Stoffel, voor gek versleten door de schoolmeester, uitgekafferd omdat hij dweepte met een soort ridderroman. Bovendien stemde het taaleigen van dit boek precies overeen met het taalgebruik van Hermans' gevreesde grootmoeder, die, geboren in 1860, haar jeugd in dezelfde buurt doorbracht als Woutertje de zijne.[10] De geschriften en de persoon van Multatuli zouden een levenslange belangstelling blijven: een maand voor zijn overlijden trad Hermans nog in het openbaar op ter gelegenheid van de voltooiing van Multatuli's verzamelde werken.

Gymnasiast (1933-1940)

Na de lagere school volgde Hermans onderwijs aan het Barlaeus Gymnasium (1933-1940), waar hij in de derde klas (1936) bleef zitten.

Op twaalf-, dertienjarige leeftijd begon hij belangstelling voor de natuurwetenschappen te ontwikkelen. Tijdens zomervakanties verzamelde hij schelpen en stenen en zijn lectuur bestond vooral uit min of meer populaire natuurwetenschappelijke boeken en biografieën van mensen als Edison. Een grote indruk maakte ook Smeltkroezen. Leven en werken der groote scheikundigen (Leopold, 1931), de Nederlandse vertaling van Bernard Jaffes Crucibles. The Story of Chemistry, een populaire geschiedenis van de chemische wetenschappen.[11]

Bij de beschrijving van zijn gevoelens van miskenning en isolement die hij ondervond als belezen knaap zou hij in zijn verhaal "De elektriseermachine van Wimshurst", gepubliceerd in Een wonderkind of een total loss (1967). reppen over de "massieve solidariteit der dommen". Dit verhaal zou in 1977 worden verfilmd door Erik van Zuylen; de film werd kort na Hermans' dood in 1995 als hommage door de VPRO op televisie uitgezonden.

In de tweede klas werden bij biologie de cloacadieren behandeld, maar Hermans kreeg geen antwoord op de vraag hoe de voortplanting bij de mens in zijn werk gaat. Ook zijn ouders gaven geen voorlichting, zodat hij zichzelf op de hoogte bracht aan de hand van de encyclopedie in de Openbare Leeszaal.[12]

Nadat hij in 1936 was blijven zitten, begon Hermans met schrijven. Datzelfde jaar bestond de school zeshonderd jaar en werd Antigone van Sophocles opgevoerd. Hermans zelf had een kleine rol, maar het stuk maakte een enorme indruk op hem en heeft "een zeer grote stoot aan mijn literaire ontwikkeling gegeven."[13]

Hermans' lectuur van 1936 tot aan de oorlog omvatte onder meer Multatuli, Slauerhoff, Von Kleist, Nietzsche (Also sprach Zarathustra), Céline, Freud (vertaling van Die Psychopathologie des Alltagslebens), Kafka en Schopenhauer. Op zijn zestiende hield hij op school een voordracht over Buddenbrooks van Thomas Mann en in 1938 over Kafka's Der Prozess.[14] In de zesde klas las hij voor het eerst een roman in het Frans, Le Rouge et le Noir van Stendhal.[15]

In december 1938 schreef hij het verhaal Uitvinder, waarmee hij de eerste prijs behaalde van een opstelwedstrijd georganiseerd door Disciplina Vitae Scipio, de letterkundige vereniging van het Barlaeus.[16] Hermans stuurde het verhaal op naar allerlei tijdschriften die hij kende van de leesportefeuille thuis: eerst naar Groot Nederland, toen naar De Gids, uiteindelijk naar het Algemeen Handelsblad, waar het nog twee maanden bleef liggen. Op 6 april 1940 werd het afgedrukt onder de titel En toch... was de machine goed.[17] Dit verhaal geldt als Hermans' literair debuut.[18]

In de jaren 1939-1940 publiceerde hij in de schoolkrant naast verhalen en gedichten ook essays, over onder meer Slauerhoff, Van Deyssel, Multatuli en Poe.[19]

1940-1945: In de bezettingstijd

Hermans' vader zei hem dat hij niets kon, dat hij meer op zijn zus zou moeten lijken. Daarom haatte hij haar. Zijn zus zou echter slechts 21 jaar oud worden. Toen de Duitsers in mei 1940 Nederland binnenvielen, pleegden zij en haar neef Piet Blind, met wie ze een geheime relatie had, zelfmoord. Hermans was toen achttien, en op dat moment eindigde zijn jeugd. Ook in andere opzichten veranderde zijn leven. De dood van zijn zus markeerde ook een ander punt: de Tweede Wereldoorlog.

In september 1940 begon Hermans aan een studie sociale geografie aan de Gemeente Universiteit, maar in 1941 stapte hij over op fysische geografie.[19] Op 9 april 1943 behaalde Hermans zijn kandidaatsexamen. Hij moest zijn studie staken toen de bezetter datzelfde jaar de loyaliteitsverklaring ook van studenten ging eisen en Hermans niet tekende.[19]

In de periode dat de invasie van Normandië (6 juni 1944) plaatsvond, werd het eerste nummer van literair tijdschrift Podium voorbereid. Toen het tweede nummer uit was, werd redacteur Gerrit Meinsma tijdens een razzia opgepakt en naar een werkkamp in Drenthe overgebracht om dwangarbeid te verrichten. Omdat meisjes binnen het afgesloten gebied werden toegelaten, bracht mederedacteur Corrie van der Noord hem een damespruik en -kleren. Flirtend naar de Duitse soldaten fietste Meinsma de poort uit, nagefloten door de Duitsers. Kennelijk is Hermans dit avontuur ter ore gekomen, want dergelijke aandacht van militairen trekt ook Osewoudt in De donkere kamer van Damokles wanneer hij als verpleegster verkleed gaat.[20]

Geschriften

In deze jaren publiceerde hij niets, maar schreef wel: in 1941 de verhalen Een ontvoogding, op grond waarvan uitgever Meulenhoff met Hermans een optiecontract sloot om hem na de bevrijding uit te kunnen geven, en Atonale. In 1942 ontstonden Loo-Lee en Tezaam naar Oostende, in 1943 Elektrotherapie en Inferno.[19] Vanwege het staken van zijn studie kreeg hij meer tijd om te schrijven en waagde zich aan enkele romans, waarvan alleen Conserve gepubliceerd werd. Van Cascaden en riolen verscheen bijna een halve eeuw slechts een fragment, te vinden in De laatste roker (1991).[21] In het voorjaar van 1944 ontstond de roman Argeloze terreur, het eerste werk waarin Hermans het verzetsthema behandelde.[21] Pas vijftig jaar later is dit werk in bewerkte vorm alsnog verschenen als boekenweekgeschenk In de mist van het schimmenrijk. In deze tijd vervaardigde Hermans ook nog een blijspel, Modelgevangenis, dat eveneens ongepubliceerd bleef.[22]

In de zomer van 1944 publiceerde Hermans clandestien zijn gedichtenbundel Kussen door een rag van woorden (JS 1).[23]

Hermans en het verzet

Zelf was Hermans niet betrokken bij het verzet, maar zijn vriend Bram Kuiper wel. Diens broer Sape pleegde de moord die in Argeloze terreur en dus in het boekenweekgeschenk beschreven wordt, namelijk op een tandarts waarvan gezegd werd dat die joden aanbracht. Sape Kuiper werd gearresteerd en gefusilleerd, een lot dat Bram uiteindelijk ook beschoren was.[24] "Waarvoor hij gegrepen was," aldus Hermans, "weet ik niet precies. Ja god, hij heeft van alles gedaan, joden geholpen, valse paspoorten en zo, allemaal op een heel gebrekkige amateuristische manier. Die Kuipers babbelden daarover, die vertelden aan iedereen wat zij deden."[25] Het gebrek aan professionaliteit van het verzet zou Hermans nog beschrijven. Hermans ging om met één - niet bij name genoemde - man die voor hem het type van de verzetsman was, door hem sterk geparodieerd in de figuur Proost uit De tranen der acacia's. Hermans: "Het was vrij gevaarlijk werk wat die man deed (...) Hij werd daarbij gearresteerd en heeft drie maanden in de bajes gezeten. (...) Maar ja, deze man was ook al zo'n soort pathologische leugenaar. Ik ging weleens met hem ergens naartoe, dan ging hij een biertje drinken en zei tegen de ober, laat ik zeggen hij werd niet vlug genoeg bediend: "Weet je wel dat ik pas uit de bajes kom?" En dat soort dingen, ja. Het is allemaal onbestaanbaar."[26]

Ondergrondse publicatie in Parade der Profeten (1944)

Redactiesecretaris Ad. van Noppen van het ondergrondse Utrechtse literaire tijdschrift Parade der Profeten hoorde via Charles B. Timmer van Hermans' bestaan en attendeerde redacteur Jan Praas op hem, die bij een bezoek aan Timmer enkele verzen van Hermans ter inzage kreeg. Praas schreef Hermans op 15 juli 1944 een brief over opname in het tijdschrift en stuurde hem de laatstverschenen aflevering ervan. Op 11 augustus schreef Hermans een enthousiaste brief terug: "Uw nasporingen naar de andere nummers zal ik onder luid handgeklap volgen en wanneer ze met goeden uitslag bekroond worden, kunt U, wanneer U wilt, mij komen zien springen van geestdrift."[27] Drie weken later, begin september, ging de redactie met enkele medewerkers op zeilkamp bij de Loosdrechtse plassen, onder de slechts vier deelnemers ook Hermans. De zondag van dat weekend werd Brussel bevrijd, een dag later Antwerpen, met als gevolg dat op de radio de wildste geruchten de ronde deden. "Tegen het einde," herinnerde Hermans zich later over het slotverblijf in Breukelen, "daar stond een compagnie SS, geheel gedemoraliseerd, met tanks en vrachtauto's en daar hadden ze op geschreven: "Heim zur Mutti". Ik zie het er nog op staan. Nou, wij lachen natuurlijk. Opgeruimd staat netjes."[28] Eind augustus/begin september 1944 kwam het dubbelnummer 5-6 uit met daarin vier gedichten van Hermans, als eerste Robinson.

Giften blijven onwerkzaam
Toovermiddelen verzaken
Vrouwen zijn niet te genaken
Hoe dan het trage hart te helpen,
Slaap te roepen, tranen stelpen?
Men kan de eigen handen kussen,
In een hangmat zichzelve sussen,
Aan eigen liedren zich bedwelmen.[28]

Jan Praas schreef in de inleiding van het nummer dat Hermans "zijn verzen weet te bezielen door een directe aanzetting van het verstand, die uitloopt in een apocalyptische problematiek. (...) Steeds vindt zijn irrationele fantasie uitgangspunt in de werkelijkheid".[29] Hermans, niet blij met dergelijke begeleiding, schreef op 11 december 1944 aan Ad. van Noppen: "Had ik van tevoren geweten dat in het poëzienummer een essay verschijnen zou, dat o.a. iets over mijn werk meedeelt, dan zou ik (...) dat liefst verhinderd hebben. Ik vind deze wederzijdsche opkammerij wel wat overdone en geloof dat men beter doet eerst te werken en pas later, door anderen, de literatuurhistorie te laten schrijven. Literatuurhistorici maken al fouten genoeg."[30] Opmerkelijk aan het protest is dat Hermans vlak na de bevrijding in een Brussels dagblad een artikel zou publiceren waarin hij zichzelf tot de irrationele fantasten rekende.

In de Hongerwinter kwam Hermans niets tekort, behalve tabak en lucifers. De ergste ontbering was niet gebrek aan eten, maar aan bewegingsvrijheid.[31]

1945-1958: de weg naar erkenning

Meteen na de oorlog verbleef Hermans enige maanden in Brussel. Op 28 augustus 1945 publiceerde het Brusselse dagblad De Nieuwe Standaard zijn artikel Nieuwe Figuren in de Nederlandsche Literatuur, waarin Hermans de nieuwe generatie schrijvers indeelde in 'rationele realisten' en 'irrationele fantasten'. Hij omschreef zijn eigen binnenkort te verschijnen dichtbundel Horror Coeli, die pas in 1946 zou uitkomen, als "sterk irrationeel getint".[32] Tussen Hermans' typering van zijn eigen werk en de manier waarop Jan Praas zijn poëzie in Parade der Profeten had geïntroduceerd, bestaat grote overeenkomst. Dat tijdschrift was met enkele andere gefuseerd tot een nieuw tijdschrift, Columbus, waarvan de redactie een uitje bedacht om de medewerkers met elkaar in contact te brengen: het weekend van 6 en 7 oktober zou op Assumburg, een als jeugdherberg in gebruik zijnd kasteel nabij Heemskerk, worden doorgebracht. Hermans maakte grote indruk. "Hij was in onze ogen veel verder dan wij," aldus medewerker Jan Vermeulen, "want wij waren toch allemaal nogal brave, burgerlijke jongetjes. We keken erg tegen hem op, toen al."[33] Dat gold niet voor iedere aanwezige. 's Nachts togen Hermans en enkele anderen met alcohol en erotische avonturen in het hoofd naar de slaapzaal voor de meisjes en zorgden daar voor de nodige paniek. Hermans deed een willekeurige, met een ook aanwezige dichter getrouwde dame een "minder eerbaar" voorstel, die daarop zo boos werd dat ze de herbergvader waarschuwde: de volgende dag voerde de marechaussee Hermans mee voor ondervraging.[34]

Redacteur van Criterium (1946-1948)

Na de bevrijding probeerde Hermans van de pen te leven, geen eenvoudige zaak in die subsidieloze tijd. Hij raakte nauw betrokken bij het maandelijkse letterkundige tijdschrift Criterium en was blij toen redacteur Adriaan Morriën hem in juli 1946 uitnodigde toe te treden tot de redactie, want dit zou een klein maar regelmatig inkomen betekenen.[35] Hermans beschikte na de bevrijding over een ruime voorraad in de bezettingstijd geschreven manuscripten. Aan de dertiende aflevering (oktober 1946) droeg hij het essay Snerpende critiek bij, een credo van de nieuwe redacteur.

Een geschrift dat mij niet bevalt, beschouw ik als een persoonlijke belediging. Zonder dat het speciaal mijn overtuiging van wat ik voor goed, mooi of waar houd, heeft willen schenden, doet het dat intussen toch. Eén ding moeten zij die hun ideeën aan de drukpers prijsgeven, nooit vergeten: dat zij daarmee iedereen, bekende of niet, uitdagen tot bijval of tegenspraak. Wie die verantwoordelijkheid niet durft dragen, late zijn manuscripten liever in zijn bureaula liggen.(...) Er zijn twee soorten mensen: de lachende pessimisten en de boze optimisten. De eerste soort heeft altijd gelijk. Dit is geen waardering, maar een constatering. De lach is de braakbeweging waarmee men bedorven geestelijk voedsel uitstoot. De belediging iemand door een slecht gedicht of een idiote roman aangedaan, kan hij pas vergeten wanneer hij erom gelachen heeft.[36]

Snerpende critiek

In dit essay pleitte Hermans volgens Calis "voor een compromisloze houding tegenover de eigentijdse literatuur. De vriendschap met andere auteurs omschreef hij daarin als een groot gevaar voor elk onafhankelijk schrijverschap."[37]

Naast Morriën en Hermans bestond de redactie eind 1946 ook uit Adriaan van der Veen en de jurist Arthur van Rantwijk.[38]

Conserve (1947)

In 1943 schreef Hermans zijn eerste roman Conserve (1947), die zich grotendeels afspeelt in de Verenigde Staten van Amerika, onder de mormonen in Salt Lake City (1947). In het oktobernummer 1945 van Criterium verschenen enkele fragmenten, gekozen door Adriaan Morriën. Op 11 december besprak Het Parool dit nummer en noemde Hermans' proza "een verrassing en doet verlangen naar nadere kennismaking met zijn werk."[39] Daarna bood Hermans het manuscript bij uitgeverij Contact aan, dat het verhaal echter "te negatief" vond. Toch verscheen een gedeelte in het juninummer 1946 van het door Contact uitgegeven en uit de bezetting voortgekomen tijdschrift Proloog. De redactie was enthousiast, zo blijkt uit de 'circulatie-envelop', waarin de roman aan de redacteuren werd toegestuurd, die op de envelop hun aanmerkingen schreven: die maken duidelijk dat Hermans veel indruk maakte, dat de roman "vele waarborgen voor Hermans' belangrijkheid als prozaïst" bevatte en dat Hermans "een van de meestbelovende prozaschrijvers" was.[40] Toen dat nummer van Proloog verscheen, was al bekend dat Conserve zou verschijnen bij uitgeverij W.L. Salm & Co.

Moedwil en misverstand (1948)

Eveneens in 1947 werd in Kompas der Nederlandse letterkunde van Hermans de titel Praelogica aangekondigd,[41] die het jaar daarop bij uitgeverij J.M. Meulenhoff verscheen onder de gewijzigde titel Moedwil en misverstand (novellen, 1948). De bundel opende met het verhaal Elektrotherapie, waardoor lezers zich onmiddellijk geconfronteerd zagen met een polemische stellingname van Hermans: op de eerste bladzijden van het verhaal is sprake van een satire op de naturalistische roman, want daar wordt onbetrouwbare informatie verstrekt over de erfelijke factoren van de hoofdpersoon. Andere titels zijn Atonale en Dokter Klondyke, alsmede kortere verhalen waarvan sommige slechts enkele bladzijden beslaan. De bundel bevat ook Hermans' oudste gebundelde verhaal, Een ontvoogding, dat dateert uit 1941. Dit speelt zich af in Basra en Aleppo, steden in Irak en Syrië. Zoals de oorspronkelijke titel aangaf, kenmerken deze vroege werken zich door aandacht voor irrationele aspecten en voor de nachtzijde van het bestaan.[42]

De tranen der acacia's (1946-1949)

Na de Tweede Wereldoorlog leverde Hermans bijdragen aan verschillende literaire tijdschriften, vooral aan Criterium en Podium. In Criterium verschenen delen van zijn tweede roman De tranen der acacia's (1949), die veel stof deed opwaaien vanwege de ontluisterende beschrijving van het verzet.[43] Deze oorlogsroman beschrijft de identiteitscrisis van een jongeman, Arthur Muttah, die in de oorlog opgroeit: zowel de politieke (verzet en verraad) als de persoonlijke werkelijkheid (vader, moeder, zuster) doet zich voor als ondoorzichtig en Arthur slaagt er dan ook niet in zich daarin een weg te banen.[44] Onmiddellijk na verschijnen werd de roman op grote schaal en overwegend gunstig besproken, waarbij Hermans' unieke talent wordt erkend.[45]

In Canada (1948)

In de tweede helft van 1948 verbleef Hermans een half jaar in Canada, als assistent van de daar als houtcontroleur werkzame Charles B. Timmer. De literaire neerslag van zijn Canadese ervaringen is de novelle Een veelbelovende jongeman, die ongeveer de helft uitmaakt van de verhalenbundel Een landingspoging op Newfoundland en andere verhalen (1957).[46]

Uitgever Van Oorschot ving in 1950 aan met een ambitieus project van decennia: de uitgave van de Volledige Werken van Multatuli. Ter gelegenheid van het startschot verscheen een boekje met oude en nieuwe beschouwingen over Multatuli; nieuwe bijdragen leverden onder meer Willem Elsschot, S. Carmiggelt, en S. Vestdijk. Hermans benadrukte in zijn bijdrage, Pionier in het vacuüm, dat Multatuli de eerste echte Nederlandse schrijver was geweest, zonder wie "de letterkunde in Nederland iets zijn [zou] dat hier nu eenmaal niet beoefend wordt, zoals de zeevisserij in de Alpen of de koffiecultuur op Newfoundland."[47] Hermans zag in Multatuli's evolutie van briefschrijver tot boekenschrijver het uitvinden van het schrijverzijn zelf.[48] Multatuli nam het schrijven serieuzer dan wie dan ook dat voor hem had gedaan, door de wil om iedere Nederlander, individu voor individu, van zijn gelijk te overtuigen.[49] In het formuleren wat Multatuli's inzet bij het schrijven was, leverde Hermans een nog maar nauwelijks verhuld zelfportret:

Ik heb mij er lange tijd mee beziggehouden dit raadsel te verklaren: hoe een man, die los stond van de kringen waaruit de Nederlandse literator voortkomt (bijverdiensten zoekende schoolmeesters of dominees) er toe gekomen is van de literatuur te verwachten wat Multatuli ervan heeft gehoopt, in de literatuur te zien wat zij eigenlijk zou behoren te zijn, namelijk een onmiddellijk en over alle scheidslijnen heenreikend communicatie-apparaat; een gebied waar men zichzelf kan maken tot wat men verkiest te zijn, zonder (schijnbaar) met anderen rekening behoeven te houden.[50]

Ook in 1950 legde Hermans het doctoraal examen af van zijn in 1949 hervatte studie fysische geografie. Op 4 juli 1950 trad Hermans in het huwelijk met Emmy Meurs, een Mensendieck-therapeute van Surinaamse afkomst. Uitgever Geert van Oorschot doet dienst als getuige.[46]

Het essay Fenomenologie van de pin-up girl leverde hem de Essayprijs van de gemeente Amsterdam voor 1949 op.[46] In september 1951 reisde hij door Spanje, onder meer naar Madrid, Aranjuez, Sevilla, Granada, Tarragona. Enkele dagboeknotities van de reis werden later opgenomen in Het sadistische universum (1964).

Het proces over Ik heb altijd gelijk (1951-1952)

In het mei-juninummer 1951 van Podium verscheen het eerste hoofdstuk van Hermans' derde roman Ik heb altijd gelijk. Ook deze roman verbindt een politieke (Nederland net na de politionele acties in Indonesië) met een psychologische situatie (zusterfiguur). Het thema is dat van het in de kiem gesmoorde genie en de zinloosheid van diens woede: wie gelijk heeft, heeft nog niets.[44]

Op 17 juli werd tot inbeslagname van de Podium-aflevering gelast, vanwege mogelijk opzettelijke belediging in de volgende passages waarin Lodewijk Stegman, de hoofdpersoon van de roman, het woord voert.

Ik spuw op de heleboel, op jullie, op Soekarno, op de Koningin, op alles. Ik schijt erop, ik schijt (Podium, p. 201).
De katholieken! Dat is het meest schunnige, belazerde, onderkruiperige, besodemieterde deel van ons volk! Maar die naaien er op los! Die planten zich voort! Als konijnen, ratten, vlooien, luizen. Die emigreren niet! Die blijven wel zitten in Brabant en Limburg met puisten op hun wangen en rotte kiezen van het ouwels vreten! (Podium, p. 202-203)[51]

In november verscheen Ik heb altijd gelijk als boek en op 31 december besloot de officier van justitie tot het instellen van een gerechtelijk vooronderzoek tegen Hermans. Op 20 maart 1952 diende voor de Amsterdamse arrondissementsrechtbank het proces tegen Hermans, die daarbij zelf een pleitrede uitsprak. In de slotalinea benadrukte Hermans hoeveel de literatuur voor hem betekende en stelde hij haar zelfs boven de wet:

Aangezien ik in de eerste plaats literator ben, meen ik de literatuur, die mijn levenswijze en levensmogelijkheid is, met alle middelen te moeten beschermen tegen iedere aanslag op haar ontplooiingsmogelijkheden, hoe ook de wetgeving van Nederland moge wezen en hoe ook deze wetten à la rigueur kunnen worden toegepast en uitgelegd. Dat zij door u dusdanig zullen worden toegepast dat er voor de vrijheid van meningsuiting geen voetbreed gronds meer overblijft, ik hoop niet zulks te moeten ondervinden.[51]

Op 3 april volgde vrijspraak,[52] welke uitspraak op 18 december werd bekrachtigd door een arrest van het Gerechtshof.[53]

Het behouden huis (1952)

Begin 1952 verscheen de novelle Het behouden huis, waarvan Hermans een eerdere versie al in 1950 had ingestuurd om mee te dingen naar reisbeurzen die voor letterkundigen waren uitgeloofd.[54] De ik-verteller is een partizaan in de oorlog die tijdelijk een veilig heenkomen vindt in een verlaten villa. Wanneer een Duits regiment om inkwartiering verzoekt, geeft hij zich voor de zoon des huizes uit en biedt gastvrijheid. De Duitsers gedragen zich keurig en spelen zelfs Beethoven op de piano. Deze paradijselijke periode van rust is evenwel niet volledig, omdat er zich in het huis een afgesloten kamer bevindt waar de hoofdpersoon geen toegang weet te krijgen. Wanneer de teruggekeerde huiseigenaar en diens vrouw zich melden, vermoordt hij beiden. Op een dag is de deur van de kamer echter open: binnen blijken tegen alle wanden aquaria opgesteld te staan, met daartussen een grijsaard van 96 die zijn leven besteedt aan het verzorgen van door hemzelf in de loop der decennia gekweekte tropische vissen. Het openen van de aquariumkamer betekent het einde van de rustige toestand, want de partizanen heroveren de stad, vallen het huis binnen en vernielen alles. De hoofdpersoon probeert nog tevergeefs de oude man aan het verstand te brengen geen pro-Duitse opmerkingen meer te maken, maar de man wordt opgehangen, net als de Duitse kolonel en de vermoorde vrouw. De ik-figuur gooit zelf de granaat die het gebouw helemaal in puin legt.

Het nieuwe leven en de nieuwe identiteit die de hoofdpersoon tijdens zijn verblijf beschoren is, wordt middels tal van toespelingen voorgesteld als een verblijf in het dodenrijk. De eenvoud van het verhaal is dan ook bedrieglijk. Volgens Raat gaat het om een "buitengewoon complexe, maar bewonderenswaardig hecht gestructureerde novelle", die hij in zijn dissertatie als volgt karakteriseert: "Het verhaal leent zich voor een geannoteerde editie, waarin zin na zin van commentaar is te voorzien, niet zelden op twee of meer niveaus."[55] Ten tijde van Raats studie was dit "veruit" Hermans' meest bestudeerde novelle. De eerste beschouwing is van Kees Fens, die in 1963 een opstel over de novelle publiceerde in het tijdschrift Merlyn. Fens zette uiteen dat alle ogenschijnlijk vriendelijke elementen in de novelle zich in hun tegendeel ontpoppen. Aan het begin merkt de ik terloops op dat de plataan buiten hem doet denken aan een galg; in de boom worden uiteindelijk mensen opgehangen. De Duitse kolonel wordt aan de pianosnaren vastgebonden en opgehangen. Er bleek slechts sprake van een schijnorde.[56]

Aanstelling aan de Rijksuniversiteit Groningen (1952) en proefschrift (1955)

Per 1 oktober 1952 kreeg Hermans een aanstelling aan de Rijksuniversiteit Groningen als assistent van de hoogleraar H.J. Keuning om colleges cartografie, meteorologie en klimatologie te verzorgen. Vanaf 1957 kwamen daar ook colleges in bodemkunde en geomorfologie bij. Aan Fokke Sierksma schreef hij op 28 november 1953 over de beperkingen die de wetenschap aan zijn uitdrukkingsmogelijkheid oplegde: "Merkwaardig is voorts dat ik wél de natuurwetenschappen in de litteratuur kan laten meetellen, maar omgekeerd niet. Natuurwetenschappelijk komt er maar een deel van mij aan het woord, een heel andere persoonlijkheid." Zijn colleges vielen daardoor 'nogal droog uit. Mijn ironie verlaat mij practisch geheel.'[57]

Hij promoveerde op 6 juli 1955 cum laude aan de Universiteit van Amsterdam tot doctor in de wis- en natuurkunde op het proefschrift Description et genèse des dépôts meubles de surface et du relief de l'Oesling, een geomorfologische studie over het reliëf in de Ösling (Luxemburg), met schrijver Gerard Reve en kunstenaar-apotheker Oey Tjeng Sit als paranimfen.[51] Overigens kwam Jan Piket in 1960, promoverend te Utrecht, in zijn dissertatie tot conclusies tegenovergesteld aan die van Hermans.[58]

Al in 1956 probeerde Keuning het vak Fysische Geografie te versterken met een hoogleraarschap. De Groningse universiteitsbestuurders gingen echter niet verder dan een lectoraat. Hermans kreeg deze functie in 1958. In 1966 werd Wim Roeleveld bij Hermans als assistent aangesteld om taken van hem over te nemen. Naar eigen zeggen werd Hermans in Groningen door zijn vakgroep voortdurend tegengewerkt. Hij kreeg niet het laboratorium waar hij om vroeg, mocht jarenlang alleen aan eerstejaarsstudenten college geven en kreeg geen gelegenheid tot het doen van veldonderzoek.

Paranoia (1953)

De verhalenbundel Paranoia bevat naast Het behouden huis onder meer de novelle Manuscript in een kliniek gevonden, waarin Hermans zijn ervaringen op de lagere school in Amsterdam-West verwerkte. Het in de Verenigde Staten gesitueerde Lotti Fuehrscheim bevat de eerste vermelding van Wittgenstein in Hermans' werk. De hoofdpersonen uit de verhalen gaan ten onder door hun onvermogen onderscheid te maken tussen waan en werkelijkheid.

Doodgeboren kind (1954)

Op 8 januari 1954 beviel Hermans' echtgenote van een kind, dat echter dood ter wereld kwam. De dag daarna bracht Hermans per brief aan zijn uitgever Van Oorschot verslag van het drama uit:

Gistermiddag bleek helaas dat het met Emmy's bevalling niet zo voorspoedig zou gaan als wij hadden gehoopt. Zij is toen naar een kliniek gebracht, en onder narcose gebracht. Maar tot ons grote verdriet was het kind niet in leven.
Het was een jongetje, overigens helemaal gaaf, de dokter begrijpt niet waardoor dit is gekomen. Het is een afschuwelijke dag geweest, ik zal niet in sinistere bijzonderheden treden. Ik kan moeilijk vertellen hoe verschrikkelijk ik het vind, vooral voor Emmy.(...)
Zo'n gebeurtenis is wel het ergste voorbeeld van een complete mislukking dat zich laat denken: eerst maandenlange voorbereiding, kleertjes maken enz., alles in huis halen. Op het laatst praatten wij bijna nergens anders meer over. En dan moest zij nog zoveel pijn lijden - en dat allemaal voor niets. Ik ben, toen de dokter het mij verteld had, haastig naar huis gegaan om alles op zolder weg te stoppen, vóór Emmy terugkwam. (...) Ofschoon niet optimistisch van natuur en haast altijd op het ergste voorbereid, is het toch niet zo gemakkelijk te dragen.[59]

In deze periode werkte Hermans aan De donkere kamer van Damokles en daarin zou hij een monumentje voor het kindje oprichten: in een kliniek bevalt Marianne Sondaar van Osewoudts kind, doodgeboren. Verkleed als verpleegster komt Osewoudt op bezoek, in de verwachting vader te zijn geworden. Wanneer de waarheid hem duidelijk wordt, bekijkt hij het kindje - eveneens een jongetje, eveneens helemaal gaaf - zorgvuldig.

Toen nam de knecht het deksel van het kistje af. Het kind lag onder een dun dekentje. Het had een hemdje aan met halflange mouwtjes. De handjes lagen over elkaar. De nageltjes aan de vingers waren donkerbruin, zoals de nagel van iemand die zijn vinger gekneld heeft tussen een deur.
Het gezicht van het kind deed denken aan een jong vogeltje: de bovenlip hing ver over de onderlip heen, waardoor de mond op een onvolgroeide snavel leek. Aan de mondhoeken zat een beetje opgedroogd bloed. Denkelijk om het mondje gesloten te houden, lag er een hoog kussentje onder het hoofd, zodat het letterlijk was of het kind op zijn neus lag te kijken. De ogen waren gesloten in een uitdrukking van peilloze treurigheid, alsof het kind nog juist in de gelegenheid geweest was er verdriet van te hebben dat het niet zou leven.
Het hoofd was puntvormig en bij de oren ver ingedeukt. Een onderhuidse bloeduitstorting kleurde het voorhoofd al grotendeels zwart.
Osewoudt's ogen schoten vol tranen, de omgeving werd onzichtbaar of er een dikke plaat ijsglas voor zijn hoofd werd gehouden.[60]

De God Denkbaar (1956) tot Een landingspoging op Newfoundland (1957)

In 1955 werd zoon Ruprecht geboren. In hetzelfde jaar verschenen in brochurevorm twee afleveringen van een boek dat als een polemisch feuilleton was bedoeld: Mandarijnen op zwavelzuur.[51] Andere onderdelen daarvan verschenen in deze periode reeds in Podium. In 1956 verscheen De God Denkbaar Denkbaar de God.[61] In 1957 werd Hermans door de Stichting Kunstenaarsverzet 1942-1945 gelauwerd met de Prijs van de Stichting Kunstenaarsverzet. Hermans weigerde deze prijs aan te nemen. In hetzelfde jaar verscheen Drie melodrama's, dat naast bewerkte versies van twee thrillers, De leproos van Molokaï en Hermans is hier geweest, een geheel herschreven versie van zijn debuut Conserve bevatte. Hetzelfde jaar verscheen Hermans' derde verhalenbundel, Een landingspoging op Newfoundland en andere verhalen, waarvan het verhaal De teddybeer het sinterklaasfeest als onderwerp heeft. De helft van de bundel wordt echter ingenomen door de lange Canadese novelle Een veelbelovende jongeman: deze bevat 'tal van eenvoudig herkenbare toespelingen op personen uit de wereld van de literatuur.[61] Zo staat Otto Verbeek voor Menno ter Braak en E. Beyaard Blom voor A. Roland Holst en Bralle Pikerma voor Fokke Sierksma.[61]

Uit de jaren vijftig stamt het gros van de polemieken en kritische beschouwingen die werden opgenomen in Mandarijnen op zwavelzuur, een strijdschrift dat aanvankelijk in 1956 zou verschijnen, maar waar geen uitgever zich aan wilde wagen en uiteindelijk in 1964 in eigen beheer werd uitgegeven.

De donkere kamer van Damokles (1958)

In 1958 verscheen Hermans' tweede oorlogsroman, De donkere kamer van Damokles, waarin de hoofdpersoon, de sigarenwinkelier Henri Osewoudt, als verzetsman wordt gerekruteerd door Dorbeck, die uiterlijk zijn dubbelganger is maar qua persoonlijkheid met Osewoudt contrasteert. Osewoudt voert diens opdrachten blindelings uit en meent zodoende een persoonlijkheid te hebben bemachtigd, maar als na de oorlog zijn dubbelganger onvindbaar is, kan Osewoudt zijn daden niet bewijzen. Is hij verzetsheld of verrader? De roman kan op drie manieren tegelijk worden gelezen: als een spannend oorlogsavontuur, als een psychologisch verhaal over de identiteitsproblematiek en als een filosofische roman waarin de onkenbaarheid van de werkelijkheid zich vooral manifesteert in het aspect dat bijgevolg ook het verleden onkenbaar is.[44]

De roman viel een uitzonderlijk gunstig onthaal ten deel in de kritiek en bracht Hermans nationale erkenning. Verschillende critici spraken van een meesterwerk.[61] De literaire waardering ging gepaard met voortschrijdend inzicht in Hermans' thematiek: "Er groeit begrip voor de werkelijkheidsvisie die ten grondslag ligt aan Hermans' werk."[61] J.J. Oversteegen besprak de roman in Vrij Nederland van 13 december 1958 onder de kop: "De donkere kamer van Damocles. Hoogtepunt in werk van W.F. Hermans: een eigen wereld en een eigen taal." Hermans' doorbraak was een feit en in de volgende decennia werd de roman uitvoerig onderwerp van academische beschouwingen, meer dan eens met de omvang van een boek(je): in 1976 werd er een deeltje uit de Synthese-reeks voor literaire analyses aan gewijd dat drie drukken behaalde (Janssen 1983), in 1983 is de roman zelfs onderwerp van een Utrechtse dissertatie: W.H.M. Smulders, De literaire misleiding in De donkere kamer van Damokles (HES Uitgevers, Utrecht), en dertien jaar later hield Marres (1996) in een boek alle tot dan toe verschenen beschouwingen kritisch tegen het licht. Het gros van de Damokles-interpretatie richt zich op de vraag of Dorbeck slechts een zinsbegoocheling van Osewoudt is geweest of werkelijk bestaan heeft, dat wil zeggen als romanpersonage. Over het antwoord is tot op de dag van vandaag nog geen consensus bereikt: de meeste aanhangers heeft nog de mogelijkheid dat de romanconstructie zodanig is opgezet dat de lezer het mysterie niet kan ontraadselen.

1960-1971: Gearriveerd literator

In 1960 verscheen een wetenschappelijk boek, Erosie. In 1961 raakten Hermans en zijn uitgever Van Oorschot in conflict en stapte Hermans over naar De Bezige Bij. Zijn eerste publicaties daar waren Drie drama's (toneel, 1962) en De woeste wandeling (filmscenario, 1962). Het jaar daarop ging Fons Rademakers' verfilming van De donkere kamer van Damokles, Als twee druppels water, in première. Hermans werkte aanvankelijk mee aan het scenario, maar kon zich niet verenigen met het uiteindelijke resultaat.[62]

In 1964 verscheen beschouwend werk: in eigen beheer de Mandarijnen op zwavelzuur (polemieken) en bij De Bezige Bij Het sadistische universum 1 (essays). Het slotstuk van de laatste uitgave is Hermans' eerste beschouwing over de Oostenrijkse filosoof Ludwig Wittgenstein.

Literair credo (1964)

In het korte essay Experimentele romans, ook opgenomen in Het sadistische universum 1, treft men de passage aan die de geschiedenis is ingegaan als Hermans' literaire credo, namelijk zijn definitie van de klassieke roman:

Ik versta daaronder een roman waarin het thema volledig is verwerkt in een verhaal, waarin een idee wordt uitgedrukt door middel van handelingen, waarin de optredende personages desnoods eerder personificaties zijn dan psychologische portretten. Een roman waarin alles wat gebeurt en alles wat beschreven wordt, doelgericht is; waarin bij wijze van spreken geen mus van het dak valt, zonder dat het een gevolg heeft en waarin dit alleen geen gevolg mag hebben, wanneer het de bedoeling van de auteur geweest is, te betogen dàt het in zijn wereld geen gevolg heeft als er mussen van daken vallen.
Maar alleen dan.

Via de mus alludeert de uitspraak op Matteüs 10:29, waarmee de schrijver op dezelfde wijze tegenover zijn schepping wordt geplaatst als God tegenover de Schepping.

Vanaf de vijfde druk nam Hermans nog een beduidend langer poëticaal essay op, Antipathieke romanpersonages, waarin hij de samenhang tussen zijn kennistheoretische thematiek en zijn literatuuropvatting uiteenzet. Aangezien de werkelijkheid onkenbaar en dus onbeschrijfbaar is, kan een roman niet realistisch zijn. Genres die anders pretenderen, als naturalisme en realisme, wijst Hermans dan ook af. De ware roman volgens Hermans is mythisch.

Nooit meer slapen (1966)

Als Hermans' beste werk wordt Nooit meer slapen (1966) beschouwd.[63] Hermans' eerste roman sinds De donkere kamer van Damokles speelt zich af in het noorden van Noorwegen (Finnmark), waar Hermans in 1960 en 1961 een aardrijkskundig congres bezocht en tochten maakte.[62] Ook de hoofdpersoon, promovendus in de geologie Alfred Issendorf, onderneemt een wetenschappelijke tocht: een promotie-onderzoek naar meteorieten en meteorietkraters. Aanvankelijk trotseert Alfred het onherbergzame landschap in een gezelschap van geologen, die zich later afsplitsen, waarna Alfred en zijn gids Arne Jordahl samen verder trekken. Als ze onenigheid over de juiste richting krijgen, gaan ook Alfred en zijn gids uiteen en is Alfred op zichzelf aangewezen. Alfred is de ik-verteller van de roman, die zich in de tegenwoordige tijd afspeelt. Evenals de vorige roman kan ook Nooit meer slapen op drie manieren worden gelezen: als het verslag van een wetenschappelijke expeditie, als een psychologisch verhaal van een jongvolwassene die zijn vader wil overtreffen en als een filosofisch verhaal waarin het zoeken naar meteorieten fungeert als een queeste naar de Heilige graal, die evenwel slechts resulteert in het besef dat de ondoorgrondelijke werkelijkheid en het leven geen dieper inzicht toestaan.[44]

Alfred en de drie stadia van de mens

In Nooit meer slapen komt een heel netwerk van samenhangende motieven voor, waaronder ontdekkingsreizigers, stenen en het stenen tijdperk, vaak in combinatie: zie het achterste deel van de namen Wittgenstein, Livingstone (ontdekkingsreiziger), en Flintstone (tekenfilmfiguur uit het stenen tijdperk).[64] Mede hierdoor ontstaat een roman waarin elk detail functioneel is. In hoofdstuk 7 ontvouwt Alfred een theorie over de drie stadia waarin de geschiedenis der mensheid te verdelen is, welke van belang is voor het psychologische aspect van de roman:

Als je mij vraagt zijn er drie belangrijke stadia in de geschiedenis van de mens.
In het eerste kende hij zijn eigen spiegelbeeld niet, evenmin als een dier dat kent. (...) Honderd procent subjectief. Een 'ik' dat zich vragen kon stellen over een 'zelf' bestond niet.
Tweede stadium: Narcissus ontdekt het spiegelbeeld. (...) Voor het eerst ziet 'ik' zich 'zelf'. Psychologie was in dit stadium een overbodige wetenschap, want de mens was voor zichzelf wat hij was, namelijk zijn spiegelbeeld. Hij kon ervan houden of niet, maar hij werd niet door zichzelf verraden. Ik en zelf waren symmetrisch, elkaars spiegelbeeld, meer niet. Pas in het derde stadium hebben wij de genadeslag van de waarheid gekregen.
Het derde stadium begint met de uitvinding van de fotografie. (...) [D]e camera, weten wij, kan niet liegen. En zo kom je in de loop van de jaren, via talloze foto's, erachter dat je meestal niet jezelf bent, niet symmetrisch met jezelf, maar dat je het grootste deel van je leven in een aantal vreemde incarnaties bestaat voor welke je alle verantwoordelijkheid van de hand zou wijzen als je kon.
De angst dat andere mensen hem zien zoals hij is op die foto's die hij niet kan endosseren, dat ze hem misschien nooit zien zoals het spiegelbeeld waarvan hij houdt, heeft de menselijke individu versplinterd tot een groep die uit een generaal plus een bende muitende soldaten bestaat. Een Ik dat iets wil zijn - en een aantal schijngestalten die het Ik onophoudelijk afvallen. Dat is het derde stadium: het voordien vrij zeldzame twijfelen aan zichzelf, laait op tot radeloosheid.
De psychologie komt tot bloei.[65]

— Alfred Issendorf

Alfred begint in het derde stadium, maar belandt in het tweede als zijn fototoestel onklaar rakt en hij Arne kwijt is. Er is dan sprake van symmetrie tussen ik en zelf, maar de regressie gaat nog verder als hij zijn kompas en dus zijn spiegeltje laat vallen in een rotsspleet. Dat doet hem in het eerste, geheel subjectieve stadium belanden: zijn omstandigheden zijn zo primitief als die van de eerste mensen, hij piekert minder en komt voor het eerst in harmonie met de natuur. Zijn soloreis is dus een illustratie, of uitbeelding, van de drie stadia.[66]

In Amerika, Suriname en de Antillen (1967-1969)

In januari en februari 1967 reisde Hermans naar de Westkust van de Verenigde Staten en bezocht onder meer Los Angeles en San Francisco. Notities over deze reis verschenen in beperkte oplage in het boekje Hollywood (1970). Hermans' belangstelling voor Wittgenstein uitte zich nogmaals, nu in het pamflet Wittgenstein in de mode, welke titel in aangevulde herdrukken werd uitgebreid met en Kazemier niet. Ook in dat jaar publiceerde Hermans voor het eerst in tien jaar een novellenbundel, Een wonderkind of een total loss, waarin autobiografisch materiaal werd verwerkt. Net als in Nooit meer slapen is in alle vier de verhalen een ik-verteller aan het woord, terwijl drie van de vier verhalen ook in het presens staan. Ander verhalend proza uit deze tijd is er niet, zodat hieruit kan worden afgeleid dat deze verteltechniek, in verhalend proza "met een sterk bespiegelende inslag", Hermans in de jaren zestig bezighoudt.[67] In januari en februari 1969 ondernam Hermans nogmaals een reis naar Amerika, ditmaal Zuid-Amerika, om op uitnodiging lezingen te geven in Suriname en de Antillen. De schriftelijke neerslag van zijn ervaringen is De laatste resten tropisch Nederland (1969). Datzelfde jaar publiceerde Hermans zijn Fotobiografie, een fotoboek dat ophoudt wanneer zijn schrijversloopbaan begint. De uitgave bevestigde de status die Hermans inmiddels had bereikt: alleen bij een schrijver met groot aanzien kan het plan voor een dergelijk autobiografisch project opkomen.

1970-1973: Ruzie en rumoer

Hermans vs. Van Oorschot

Op 16 september 1970 kwam een einde aan Hermans' grootste conflict uit de jaren zestig, dat met zijn uitgever Van Oorschot. Al in de jaren vijftig begon de relatie tussen auteur en uitgever te verslechteren, vanwege slechte kritieken voor Ik heb altijd gelijk in Van Oorschots tijdschrift Libertinage en vanwege het door Hermans gelaste accountantsonderzoek naar de verkoop van dezelfde roman. Maar tot een kookpunt kwam het toen niet. In 1961 wel, toen de uitgever het plan opvatte om De tranen der acacia's in de goedkope Witte Olifant-reeks van de uitgeverij uit te brengen. Dit nam Hermans niet, vanwege de geldelijke consequenties en omdat de wijze van drukken het hem onmogelijk zou maken zijn teksten te herzien. Het conflict bleef het hele decennium duren en leidde tot verschillende processen over uiteenlopende kwesties, tot een beslissing van een arbitrage-commissie er in 1970 een einde aan maakte: de uitgever werd gelast een groot bedrag aan te laag berekende honoraria te voldoen en ook het recht van de auteur op revisie van zijn werken te respecteren.[62] De uitspraak betekende voor Hermans nauwelijks rust, want er was alweer een nieuw conflict dat eveneens lang zou slepen.

De Weinreb-affaire

In 1970 besprak Hermans de in 1969 gepubliceerde memoires van de econoom Friedrich Weinreb, Collaboratie en verzet 1940-1945, geredigeerd door Renate Rubinstein en met een Nabeschouwing van Aad Nuis. Hermans hield Weinreb in, aanvankelijk enkele, zeer scherp geformuleerde polemische artikelen voor een perfide oplichter, terwijl vele toonaangevende intellectuelen de kant van Weinreb bleven kiezen. De kwestie ontwikkelde zich tot de jarenlang slepende Weinreb-affaire, die een stroom van polemieken uitlokte. De energie die dit kostte heeft hem naar eigen zeggen zeker het schrijven van meerdere romans gekost. Uit een officieel rapport van het RIOD bleek Weinreb inderdaad de oplichter waar Hermans hem voor hield.

P.C. Hooftprijs

In 1971 werd aan Hermans de P.C. Hooft-prijs toegekend. Minister Piet Engels van het Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, zou in zijn aanvankelijke brief aan Hermans van 22 december 1972 een tikfout hebben laten staan: Hermans zou geen ƒ 18.000,- tegemoet mogen zien, maar ƒ 8.000,-. In een excuusbrief werd Hermans de fout meegedeeld. Hermans' repliek werd op 12 januari 1973 door NRC Handelsblad afgedrukt:

Excellentie, Het culturele leven is vol gevaren en niet gemakkelijk. Niet alleen is het voor een typist niet gemakkelijk geen tikfouten te maken, blijkbaar is het zelfs voor een minister niet gemakkelijk altijd precies te weten wat hij ondertekent. Men kan nauwelijks verwachten dat een schrijver zich bijzonder vereerd zal voelen wanneer hij bekroond wordt door een minister wiens handtekening van de ene op de andere dag ƒ 10.000,- in waarde daalt. Ik heb daarom besloten geen prijs te aanvaarden. Met verschuldigde hoogachting Willem Frederik Hermans

Conflict aan de universiteit Groningen

De gang van het huis op nummer 86, Avenue Niel in het 17e arrondissement van Parijs waar Hermans jaren woonde en werkte.

Na beschuldigingen, van onder meer het toenmalig ARP-Tweede Kamerlid en de latere minister Jan de Koning, dat Hermans al zijn tijd aan het schrijven van bellettrie besteedde en daardoor niet aan zijn eigenlijke leeropdracht zou toekomen, werd een commissie ingesteld om deze kwestie te onderzoeken. Het onderzoek pleitte Hermans grotendeels vrij. Wel kwam de commissie met het advies Hermans wegens de verstoorde verhoudingen onder te brengen bij de subfaculteit der Geologie. Dat gebeurde in oktober 1972. De verhoudingen waren er duidelijk beter, al bleek dat Hermans op wetenschappelijk gebied een achterstand had opgelopen. Voor Hermans was de maat nu vol en per 1 september 1973 nam hij ontslag. Het werd hem eervol verleend.[68] Hij vestigde zich als fulltime schrijver in Parijs.

1973-1991: Parijzenaar

Bronzen portret van W.F. Hermans, gemaakt door Sylvia Willink. Locatie: Openbare Bibliotheek Amsterdam

Hermans' verhuizing naar Parijs valt samen met een afname van de kritische waardering voor zijn productie. Vooral romans als Het Evangelie van O. Dapper Dapper (1973) en Onder professoren (1975), een ternauwernood verhulde sleutelroman, werden door recensenten minder gewaardeerd.[69] Aan het begin van de jaren tachtig vroegen critici zich hardop af of Hermans nog wel hetzelfde niveau haalde als in zijn vroegere werk. Enkele van de verwijten waren het vervallen in herhaling, toegeven aan gemakzucht en aan de verleiding om op makkelijke wijze veel geld te verdienen.[70] Ook de weinig genuanceerde standpunten in zijn essays kunnen niet op algemene waardering rekenen.[71]

Age Bijkaart (1973-1979)

In 1973 begon Hermans een vaste column in Het Parool onder het pseudoniem Age Bijkaart. Het verschil tussen Hermans en Bijkaart typeerde de auteur in 1977 als volgt: 'Bijkaart is eigenlijk een veel gemoedelijker man dan Hermans. Hij houdt zich bezig met alledaagse dingen waarvoor Hermans zijn neus zou optrekken. Bijkaart is Hermans in pyjama, zo moet je het zien.[72] In 1977 verscheen een bundel van deze columns, Boze brieven van Bijkaart. De inhoud is een gevarieerd scala aan onderwerpen, reportages over het leven in Parijs maar ook Bijkaarts visie over allerlei toestanden in Nederland.

Onder professoren (1975)

De vertoning van Hermans' televisiespel Periander (1974) door de VPRO stelde de auteur diep teleur.[73] De roman Onder professoren was aanleiding voor de kritiek om verband te leggen met Hermans' vertrek uit Groningen en de daaraan voorafgaande strubbelingen. In het nawoord ontkent de fictieve Prof. Dr. B.J.O. Zomerplaag dat het om een sleutelroman gaat. Een van de personages, de abjecte middenmoter drs. Tamstra, heeft een naam die veel lijkt op die van de hoogleraar economische en sociale geografie R. Tamsma, die in het Groningse conflict een rol speelde en Hermans "een nagel aan onze doodskist" noemde.[73] Tussen Hermans en Groningen is het niet meer goed gekomen. Er volgde nog een boek waarin hij afrekende met de stad Groningen en de universiteit aldaar, Uit talloos veel miljoenen (1981).

Onder professoren had een voorloper en inspiratiebron in de roman De koekoek in de klok (1969) van Judicus Verstegen, over fraude in de universitaire wereld van Amsterdam. Uit angst voor een proces wegens smaad trok uitgeverij Querido het boek terug na een tweede druk.[74][75]

In de jaren zeventig bekroonde Hermans zijn Wittgenstein-studies met de vertaling van diens Tractatus logico-philosophicus.

Prijs der Nederlandse Letteren (1977)

In 1977 ontving Hermans in het Koninklijk Paleis van Brussel uit handen van de Belgische koning Boudewijn de Prijs der Nederlandse Letteren, waaraan een bedrag verbonden was van ƒ 18.000,-. Hermans overhandigde de vorst het eerste exemplaar van een bibliofiel werkje, Bijzondere tekens (uitgeverij Ziggurat, Antwerpen 1977), een verhandeling over schrijfmachines.[73]

Hermans zag dit als de belangrijkste en meest eervolle bekroning van zijn werk, vooral omdat het ook een blijk van waardering was in België. Als kenner en liefhebber van de Franse taal en cultuur voelde hij zich in het bourgondische België erg thuis.

Nieuwe novellen

In een oplage van zeventig exemplaren verscheen de autobiografische novelle Dood en weggeraakt (1980), waarin de vader centraal staat, die met mededogen werd geportretteerd. In het vroege werk was de vader vaak een tiran.[76] Ook verscheen Filip's sonatine (1980), de eerste van in totaal vier novellen met uniforme zwarte omslagen. De anderen zijn Homme's hoest (1981), Geyerstein's dynamiek (1982) en De zegelring (1984). In deze periode publiceerde Hermans ook nog de autobiografische novelle Waarom schrijven? (1983).

Culturele boycot Zuid-Afrika genegeerd (1983)

Minister Brinkman, Hermans en Wim Koops bij de opening van de nieuwbouw van het Letterkundig Museum (1985)

Het Amsterdamse stadsbestuur onder leiding van Ed van Thijn verklaarde Hermans in 1986 tot persona non grata, een behandeling die de schrijver diep griefde. Hermans had in 1983 een serie lezingen gegeven in Zuid-Afrika, die niet werd gewaardeerd door de Zuid-Afrikaanse auteur Breyten Breytenbach (maar wel door zijn collega André Brink). Vervolgens werd hij door toedoen van de actiegroepen Anti-Apartheids Beweging Nederland en Komitee Zuidelijk Afrika op een zwarte lijst geplaatst van de Verenigde Naties, samen met Gerard Reve en de schlagerzanger Hein Simons ('Heintje'). Tijdens een expositie van Hermans' fotografische werk in het Stedelijk Museum in 1986 meldde een PvdA-gemeenteraadslid dat Hermans lezingen had gegeven in Zuid-Afrika, waarna burgemeester en wethouders tot de rigoureuze maatregel besloten: Hermans had met zijn lezingen de culturele boycot doorbroken. Hermans, die altijd de apartheid had verworpen en met een niet-blanke was gehuwd, vond dat hij boven zulke aangelegenheden stond. In de gemeenteraad telde dit echter niet en politica Annemarie Grewel stelde zelfs voor om al zijn boeken ook maar uit de bibliotheken van Amsterdam te halen.

Hermans hield zich echter niet aan de boycot en in januari 1987 gaf hij op uitnodiging van de Stichting Literaire Activiteiten Amsterdam toch een lezing in de Balie. Er volgde echter een bommelding, waarop hij vertrok en zich voorlopig niet meer in zijn geboortestad liet zien.

In maart 1985 verscheen in opdracht van De Bijenkorf De liefde tussen mens en kat ter gelegenheid van De Literaire Boekenmaand.[77] Conform het spreekwoordelijke aantal levens van een kat, telt het boekje negen hoofdstukken.

Een andere kant van Hermans was zijn betrokkenheid bij Multatuli en het Multatuli-genootschap. Uit onvrede over de slechte tekst-uitgaven van de Max Havelaar, besloot hij in 1987 tot een fotografische herdruk van de vijfde druk uit 1881 van dit boek, de Ausgabe letzter Hand.

Een heilige van de horlogerie (1987)

De roman Een heilige van de horlogerie (1987) leverde Hermans een nominatie op voor de AKO-Literatuurprijs 1988, die overigens naar Geerten Meijsing ging.

Au pair (1989)

W.F. Hermans in zijn studeerkamer in Parijs (1977); foto: Piet Schreuders

In 1989 publiceerde Hermans zijn laatste omvangrijke roman, tevens zijn enige die zich in Parijs afspeelt: Au pair.

1991-1995: Brusselse jaren

In 1991 verhuisde Hermans van Parijs naar Brussel. Sinds hij en zijn vrouw in 1988 in hun Parijse huis werden aangevallen door een man met een bijl, voelden ze zich daar niet meer prettig.

Auteur van Boekenweekgeschenk (1993)

In 1993 werd Hermans door D66-politicus Ernst Bakker uitgenodigd in zijn geboortestad Amsterdam voor de presentatie van het door hem geschreven Boekenweekgeschenk In de mist van het Schimmenrijk. Hij schreef daarop dat de gemeente eerst dan maar eens zijn status van persona non grata moest intrekken en excuses aanbieden. Meerdere fracties waren voor de opheffing van het gewraakte besluit - mede vanwege het feit dat de Apartheid ook op zijn retour was - en deze uitspraak tegen zijn persoon werd dan ook ingetrokken, waarop hij naar Amsterdam kwam.

Ontmoeting met Willem-Alexander (1995)

In maart 1995 trad Hermans op ter gelegenheid van de voltooiing van Multatuli's Volledige werken. Hermans sprak een lezing uit en Olf Praamstra nam hem een interview af. Kroonprins Willem-Alexander nam de laatste delen officieel in ontvangst en liet weten dat hij wederom gebeld kon worden bij het verschijnen van de verzamelde werken van Hermans. Het tijdschrift Over Multatuli publiceerde een verslag van het evenement, inclusief een foto waarop Hermans en de kroonprins in geanimeerd gesprek te zien zijn.

In de omgang was Hermans doorgaans niet gemakkelijk. Zowel hijzelf als vele van zijn romanpersonages hadden kenmerken van een misantroop karakter. De titel van een van zijn romans Ik heb altijd gelijk was ook op hem persoonlijk van toepassing. Zijn tegenstanders boorde hij op onaangename (maar zeer rake en voor toeschouwers vermakelijke) wijze de grond in. Het vierde deel van de dagboeknotities van C. Buddingh's Een mooie tijd om later te worden sabelde hij zo hard neer, dat diens uitgever pas 16 jaar later, kort voor Hermans' dood en 10 jaar na Buddingh's dood, een volgend deel publiceerde. Met uitgever Geert van Oorschot heeft hij drie rechtszaken en decennialang een vinnige vete over relatief kleine geldbedragen uitgevochten. Toch kon Hermans in zijn persoonlijk leven ook heel hartelijk zijn. Tot zijn vrienden behoorden onder anderen de schilders Carel Willink en diens laatste echtgenote Sylvia Willink, de actrice Sylvia Kristel en de schrijver Freddy de Vree.

Hermans bij een tentoonstelling van zijn fotografisch werk (Stedelijk Museum, 1986)

Zijn werk bestaat voornamelijk uit romans, korte verhalen, essays en filosofisch en wetenschappelijk werk. Ook heeft hij enkele gedichten en toneelstukken geschreven. Daarnaast geniet hij enige bekendheid als fotograaf en maker van collages. In 1957 werkte hij enige tijd als assistent bij de fotograaf Nico Jesse om ervaring op te doen in de fotografie. Fotograferen en het zelf ontwikkelen van foto's was een blijvende artistieke bezigheid. Hij had op zijn reizen altijd een fotocamera bij de hand die hij veelvuldig gebruikte. In 1986 vond een ophef veroorzakende tentoonstelling plaats in het Stedelijk Museum te Amsterdam, Koningin Eenoog. In 1994 verscheen een collectie foto's onder de titel Een foto uit eigen doos.

Hij werd in 1990 tot eredoctor benoemd van de Universiteit van Luik en in 1993 van de Universiteit van Pretoria.

Uit liefhebberij verzamelde Hermans oude schrijfmachines, die in zijn woning werden tentoongesteld. Deze verzameling heeft in het Het Scryption, Museum voor techniek en vormgeving van schrift en kantoor, in Tilburg een permanente plaats gekregen.

Overlijden (1995)

In maart 1995 werd longkanker geconstateerd. Op 10 april werd hij opgenomen in de Park Leopoldkliniek te Etterbeek voor testen en een biopsie, waarbij naast suikerziekte een aangetaste lever en longemfyseem werd vastgesteld. De twintigste werd hij nogmaals opgenomen. Zijn vriend Freddy de Vree signaleerde tijdens ziekenbezoek dat een jonge verpleegster Hermans onbedoeld wist op te beuren door, blozend tot achter haar oren, te vragen: "Meneer, bent u die meneer Hermans van wie wij op school die schone boeken moesten lezen?"[78]

Op 24 april werd Hermans naar Utrecht overgebracht. Op 26 april belde De Vree hem daar en wisselde enige woorden over het weer, dat in Utrecht beter was dan in Brussel. "Zeg dan," aldus Hermans, "als ze vragen waarom Hermans naar Utrecht is gegaan, dat hij de zon zocht."[79]

Willem Frederik Hermans overleed op donderdag 27 april 1995 in het Utrechts Academisch Ziekenhuis. Op 1 mei is hij in dezelfde stad op Daelwijck gecremeerd.

Thematiek

Het waarheidsprobleem staat centraal, maar dit ogenschijnlijk eenvoudige thema kent vele aspecten en tal van implicaties. Hieronder volgt de formulering van Janssen (1985):

Als romantisch rationalist ziet hij twee wegen die de mens in staat stellen om in de chaos van zijn wereld ordenend op te treden: betrouwbare en controleerbare uitspraken kan hij alleen doen met de middelen van de logica en de exacte wetenschappen; daarbuiten in de filosofie, ethiek, psychologie, in de mens- en maatschappijwetenschappen, bestaan geen zekerheden; alleen in literatuur en kunst kunnen met irrationele middelen 'waarheden' worden 'aangetoond'. Deze positie tussen (neo-)positivisme en (neo-)romantiek houdt de erkenning in dat de wereld van de mens grotendeels onkenbaar is (zelfs de taal is een onbetrouwbaar instrument) en het universum kan daarom sadistisch worden genoemd omdat de mens over onvoldoende mogelijkheden beschikt zijn bestaan daarin te begrijpen. Hermans' personages zijn personificaties van aspecten van zijn wereldbeeld: zij zijn eenzamen die hun wereld voortdurend verkeerd interpreteren, in het contact met andere interpretaties niets zinvols kunnen doen, overgeleverd zijn aan moedwil (het bedrog van anderen), misverstand en toeval; zij mislukken, gaan ten onder aan de discrepantie tussen de wereld en hun voorstellingen daarvan. In deze wereld, waarin ten slotte de natuurkrachten (machtsdrift, agressiviteit) het winnen, is geen plaats voor begrippen als vrijheid en verantwoordelijkheid, noch voor ethisch idealisme: in de jungle van het menselijk bestaan is een offer voor de goede zaak zinloos.[80]

— Frans A. Janssen

Dissertaties over Hermans

  • Henriëtte Maria Roos, Ik en self. 'n Onderzoek na die vertellersrol aan die hand van drie ik-vertellings van W.F. Hermans. Pretoria 1975
  • Michel Dupuis, Eenheid en versplintering van het ik. Een onderzoek naar thema's, motieven en vormen in verband met de problematiek van de enkeling in het verhalend werk van Willem Frederik Hermans. Uitgeverij Heideland-Orbis, 1976. Proefschrift Université Libre de Bruxelles. Promotor: Prof. Jean Weisgerber.
  • W.H.M. Smulders, De literaire misleiding in De donkere kamer van Damokles. HES Uitgevers, Utrecht, 1983. Proefschrift Universiteit Utrecht. Promotor: J.J. Oversteegen.
  • Koen Vermeiren, Willem Frederik Hermans en Ludwig Wittgenstein. Een taalspelen-analyse van het prozawerk van Willem Frederik Hermans, uitgaande van de levensvorm van het sadistische en chaotische universum. HES Uitgevers, 1986. [Promotie: 1984]. Proefschrift Universitaire Instelling Antwerpen. Promotor: Prof. Paul de Wispelaere.
  • G.F.H. Raat, De vervalste wereld van Willem Frederik Hermans [Onderwerp: de novellenbundel Paranoia.], Huis aan de Drie Grachten, Amsterdam, 1985. Proefschrift Universiteit Nijmegen. Promotor: Prof. Kees Fens.
  • W.J. van Zyl, Die hantering van karakters in W.F. Hermans se Herinneringen van een engelbewaarder. 1987. Proefschrift Universiteit van Stellenbosch. Promotor: Prof. H. van der Merwe Scholtz.
  • Willem Gerard Glaudemans. De mythe van het tweede hoofd. De literatuuropvattingen van W.F. Hermans, 1945-1964. 1990. Proefschrift Universiteit Utrecht. Promotor: Prof. A.L. Sötemann.
  • Baudoin Yans, De God Bedrogen Bedrogen De God. Een speurtocht door W.F. Hermans' filosofisch universum. Leuven, Collège Érasme en Brussel, Éditions Nauwelaerts, 1992. Proefschrift Université de Louvain. Promotor: Prof. R. Henrard.
  • Sonja Pos, Dorbeck is alles! Navolging als sleutel tot enkele romans en verhalen van W.F. Hermans. Vossiuspers UvA, 2010. Proefschrift UvA. Promotor: niet vermeld.
  • Daan Rutten, De ernst van het spel. Willem Frederik Hermans en de ethiek van de persoonlijke mythologie. Uitgeverij Verloren, 2016.

Biografie

Van Hermans zijn twee biografieën verschenen. In 1999 bracht Hans van Straten, die Hermans goed gekend had, de eerste uit: Hermans, zijn tijd, zijn werk, zijn leven.

In 2000 begon Willem Otterspeer aan een biografie te werken, waarvoor hij toegang kreeg tot Hermans' persoonlijke archief. In 2010 verscheen van zijn hand Hermans in hout, over Hermans' verblijf in Canada, dat een half jaar in 1948 duurde. In 2011 haalde Otterspeer de krant door de ontdekking van een dossierkaartje van de Nederlandsche Kultuurkamer, gedateerd 8 september 1942, waaruit blijkt dat op 31 augustus 1942 door de Kultuurkamer een formulier van Hermans is ontvangen. De inhoud van het formulier is niet bekend. Van een inschrijving van Hermans of een toelating tot de Kultuurkamer is geen bewijs gevonden.[81] De Kultuurkamer was een pro-Duitse instelling waarbij alle literatoren en kunstenaars zich moesten inschrijven. De betekenis van het dossierkaartje is echter onduidelijk.[82]

In november 2013 verscheen het eerste deel van de biografie van Willem Otterspeer: De mislukkingskunstenaar (1921-1952). Op 23 november 2013 verschenen recensies in de Volkskrant en NRC Handelsblad, die Otterspeers studie waardeerden met vier respectievelijk drie sterren uit maximaal vijf. De Standaard waardeerde op 29 november 2013 dit eerste deel met vijf sterren op vijf. Eind februari 2015 verscheen het tweede en laatste deel, De zanger van de wrok (1953-1995).

Volledige Werken

Op 4 november 2005 werd deel 1 van de Volledige Werken in de Amsterdamse Nieuwe Kerk aangeboden aan prins Willem-Alexander. De Volledige Werken worden bezorgd door het Huygens Instituut te Den Haag.

Eerste zinnen

In de romans en verhalen van W.F. Hermans is de eerste zin vaak opmerkelijk: krachtig, intrigerend en verwijzend naar het hoofdthema. Hermans stelde zelf veel belang in de eerste zin van een roman of verhaal, ook bij andere schrijvers. Zo heeft hij op 18 januari 1987 bij de feestelijke heropening van het theater De Balie te Amsterdam, op initiatief van de Stichting Literaire Activiteiten Amsterdam een lezing gegeven over Eerste zinnen van romans. (audiobestand)

De eerste zin van Au pair illustreert de kritische houding van Hermans:

"Het eerste waar Nederlanders aan denken, als ze iets willen verkrijgen dat hun eigen land niet oplevert, is niet het zelf te gaan maken, maar het te zoeken in den vreemde."

De openingszin van zijn meest gelezen roman De donkere kamer van Damokles is suggestief:

"...Dagenlang zwierf hij rond op zijn vlot, zonder drinken."

Dit geldt ook voor de eerste zin van Ik heb altijd gelijk, de roman die voor grote opschudding zorgde door de anti-katholieke passages:

"Omdat het vandaag de laatste dag is, zal ik je sparen."

De eerste zin van Nooit meer slapen is opmerkelijk door zijn beknoptheid en zeggingskracht:

"De portier is een invalide."

En die van Uit talloos veel miljoenen verwijst naar een belangrijke negentiende-eeuwse naturalistische roman van Marcellus Emants, Een nagelaten bekentenis (1894):

"Als Clemens bij uitzondering eerder uit zijn bed kwam dan Sita, ging hij naar de keuken om thee te zetten en terwijl hij wachtte tot het water kookte, dacht hij: Ik ben toch eigenlijk een goed mens, dat ik haar niet vergiftig."

Bibliografie

Werken

  • Kussen door een rag van woorden (poëzie, 1944)
  • Demon van ivoor (pseud. Fjodor Klondyke, 1945)
  • Leproos van Molokaï (pseud. Fjodor Klondyke, 1945-1946)
  • Misdaad stelt de wet (pseud. Fjodor Klondyke, 1945-1946)
  • Misdaad aan de Noordpool (pseud. Fjodor Klondyke, 1945-1948; datering onzeker)
  • Horror cœli (poëzie, 1946)
  • Conserve (roman, 1947)
  • Hypnodrome (poëzie, 1948)
  • Moedwil en misverstand (korte verhalen, 1948)
  • De tranen der acacia's (roman, 1949)
  • Fenomenologie van de pin-up girl (essay, 1950)
  • Ik heb altijd gelijk (roman, 1951)
  • Het behouden huis (novelle, 1951)
  • Paranoia (korte verhalen, 1953)
  • De mandarijnenpers (essays, 1955)
  • Het geweten van de Groene Amsterdammer (essays, 1955)
  • De God Denkbaar - Denkbaar de God (roman, 1956)
  • Drie melodrama's (roman/korte verhalen, 1957)
  • Een landingspoging op Newfoundland en andere verhalen (korte verhalen, 1957)
  • De donkere kamer van Damokles (roman, 1958)
  • Drie drama's (toneel, 1962)
  • De woeste wandeling (filmscenario, 1962)
  • Mandarijnen op zwavelzuur (essays, 1964)
  • Het sadistische universum 1 (essays, 1964)
  • Zwarte Handel (collages, 1965)
  • Nooit meer slapen (roman, 1966)
  • Een wonderkind of een total loss (verhalen, 1967)
  • Wittgenstein in de mode (essay, 1967, latere aangevulde druk onder de titel Wittgenstein in de mode en Kazemier niet)
  • Overgebleven gedichten (poëzie, 1968)
  • Preambule/Manuscript in een kliniek gevonden (verhalen, 1968)
  • De heilige Maria Juana (gedichten, gepubl. onder auteursnaam Luis Cimatarra met als vertaler W.F. Hermans; Luis Cimatarra is een pseud. van WFH, 1968)
  • Fotobiografie (autobiografie, 1969)
  • Het lek in de eeuwigheid (1969)
  • De laatste resten tropisch Nederland (reisbeschrijving, 1969; zie Passantenliteratuur)
  • Hollywood (reisnotities, 1970)
  • Het sadistische universum 2. Van Wittgenstein tot Weinreb (essays, 1970)
  • Herinneringen van een engelbewaarder (roman, 1971)
  • King Kong (gevolgd door wat Nederland niet op de televisie mocht zien, televisiespel, 1972)
  • Hellebaarden (Citaten uit het werk van Hermans, verzameld en ingeleid door Frans A. Janssen, 1972)
  • Het evangelie van O. Dapper Dapper (roman, 1973)
  • Hundertwasser, honderdvijf en meer (verhalen, 1973)
  • Meditaties (onder pseud. Schrijver Dezes, 1973)
  • Periander (toneel, 1974)
  • Machines in bikini (essays, 1974)
  • Onder professoren (roman, 1975)
  • Dinky toys (aforismen, 1976)
  • De raadselachtige Multatuli (biografie, 1976)
  • Boze brieven van Bijkaart (columns, 1977)
  • Bijzondere tekens (kort verhaal, 1977)
  • Houten leeuwen en leeuwen van goud (essays, 1979)
  • Ik draag geen helm met vederbos (essays, 1979)
  • Scheppend Nihilisme (interviews, bijeengebracht door Frans Janssen, 1979)
  • Dood en weggeraakt (novelle, 1980)
  • Filip's sonatine (novelle, 1980)
  • Homme's hoest (novelle, 1980)
  • Vijf verhalen (verhalen, 1980)
  • Beertje Bombazijn (onder pseud. Sita van Wissel, 1981)
  • Uit talloos veel miljoenen (roman, 1981) (Audiofragment Uit talloos veel miljoenen)
  • Carel Willink, De schilderkunst in een kritiek stadium (met daarin opgenomen een essay van Hermans: 'De lange broek als mijlpaal in de cultuur'; essay van 1951), Amsterdam: Peter van der Velden 1981 (p. 61-85)
  • Geijerstein's dynamiek (novelle, 1982)
  • Mandarijnen op Zwavelzuur. Supplement (polemische stukken, 1983)
  • Klaas kwam niet (essays, 1983)
  • Suid-Afrika (oplage 4 ex., gedrukt door De Literaire Loodgieters, 1983)
  • Waarom schrijven (verhaal, 1983) (Audiobestand Waarom schrijven)
  • De zegelring (novelle, 1984)
  • De liefde tussen mens en kat (essay, 1985)
  • Relikwieën en documenten (essay, 1985)
  • Roeping (onder pseud. Age Bijkaart, 1985)
  • Cascaden en riolen (1986)
  • Koning Eenoog (fotoboek, 1986)
  • Het boek der boeken, bij uitstek (essay, 1986) (Audiobestand Het boek der boeken bij uitstek)
  • Een heilige van de horlogerie (roman, 1987)
  • Max Havelaar, ingeleid en van verklarende noten voorzien door W. F. Hermans, (fotografische herdruk, 1987), bijlage bij de tweede druk van De raadselachtige Multatuli.
  • Mondelinge mededelingen (lezingen, 1987)
  • Dinky toys (aforismen, 1988)
  • Door gevaarlijke gekken omringd (columns, 1988)
  • De schrijfmachine mijmert gekkepraat (geschiedenis van de schrijfmachine, 1989)
  • Au pair (roman, 1989)
  • Wittgenstein (essays, 1990)
  • Naar Magnitogorsk (novelle, 1990)
  • Vincent literator (essays, 1990)
  • Het hoedenparadijs. 40 collages van Willem Frederik Hermans (1991)
  • De laatste roker (korte verhalen, 1991)
  • Gitaarvissen en banjoklokken (reisverslag, 1991)
  • In de mist van het schimmenrijk (boekenweekgeschenk, 1993, later verschenen als Madelon in de mist van het schimmenrijk)
  • De aardappel van de dood (over de schilder J.H. Moesman; lezing, 1993)
  • Slechte kritieken gaan nooit verloren, goede ook niet, sinds kort (toespraak en essay, 1993)
  • Vier novellen (1993)
  • De onversleten wandelaar (1994)
  • Een foto uit eigen doos (foto's, 1994)
  • Malle Hugo. Vermaningen en beschouwingen (essays, 1994)
  • Ruisend gruis (roman, 1995)
  • Ze zullen eikels zaaien op mijn graf. Teruggevonden gesprekken met Willem Frederik Hermans, Interviewer: Hans van Straten, (1995)
  • Tuin in Brussel (gedichten, 1996, illegale uitgave van op 8 december 1945 in De Baanbreker verschenen poëzie)
  • Het grote medelijden (verzamelde novellen, 2002)
  • De weerspannige slaper (essays, 2004)
  • Een ernstig onderzoeker (2004)
  • Je vriendschap is werkelijk onbetaalbaar. Brieven aan Geert van Oorschot (briefwisseling, 2004)
  • Richard Simmillion. Een onvoltooide autobiografie (autobiografische novellen, 2005)
  • Volledige Werken 1. Romans. Conserve. De tranen der acacia's (2005)
  • Volledige Werken 7. Verhalen en novellen. Moedwil en misverstand. Paranoia. Een landingspoging op Newfoundland en andere verhalen (2006)
  • Volledige Werken 12. Beschouwend werk. Boze Brieven van Bijkaart. Houten leeuwen en leeuwen van goud (2006)
  • Verscheur deze brief! Ik vertel veel te veel (briefwisseling Willem Frederik Hermans en Gerard Reve, 2008)
  • Volledige Werken 2. Romans. Ik heb altijd gelijk. De God Denkbaar Denkbaar de God. Drie melodrama’s (2008)
  • Volledige Werken 11. Beschouwend werk. Het sadistische universum 1. Annum veritatis. De laatste resten tropisch Nederland. Het sadistische universum 2. Van Wittgenstein tot Weinreb. Machines in bikini. Dinky Toys (2008)
  • Machines en emoties (briefwisseling tussen Willem Frederik Hermans, Rudy Kousbroek en Ethel Portnoy, 2009)
  • Volledige werken 13. Beschouwend werk. Ik draag geen helm met vederbos. Klaas kwam niet (2010)
  • Volledige werken 3. De donkere kamer van Damokles. Nooit meer slapen (2010)
  • Volledige werken 14. Beschouwend werk. De liefde tussen mens en kat. Relikwieën en documenten. Het boek der boeken, bij uitstek. Mondelinge mededelingen. Door gevaarlijke gekken omringd (2011)
  • Volledige werken 9. Gedichten (2011)
  • Volledige werken 15. Beschouwend werk. De schrijfmachine mijmert gekkepraat. Wittgenstein. Gitaarvissen en banjoklokken. Malle Hugo. Vermaningen en beschouwingen (2012)
  • Volledige werken 4. Romans. Herinneringen van een engelbewaarder. De wolk van niet weten. Het Evangelie van O. Dapper Dapper (2012)
  • Volledige werken 5. Romans. Onder professoren. Uit talloos veel miljoenen (2013)
  • Weg met de revolutie! Al zijn artikelen uit Elsevier Weekblad. Met een inleiding van Gerry van der List, 508 pagina's, inclusief register (2019)


Vertalingen en vakliteratuur

  • Willem Godschalck van Focquenbroch, Focquenbroch. Bloemlezing uit zijn lyriek (ed. Willem Frederik Hermans, 1946)
  • J.B. Priestley, Zonlicht op zaterdag (vert. L.A. de Witt, pseud. van WFH; 1947)
  • Description et genèse des dépôts meubles de surface et du relief de l'Oesling (proefschrift, 1955)
  • Haroun Tazieff, Kraters in lichterlaaie (vert. WFH, 1954)
  • Erosie (studieboek, 1960)
  • Ludwig Wittgenstein, Tractatus logico-philosophicus (vert. WFH, 1975)
  • Henri Béraud, De martelgang van de dikzak (vert. WFH, 1981)
  • Zeven gedichten van O.V. de L. Milosz (vert. WFH, 1981)

Bibliografische gegevens

Biografische gegevens

Fansite

Studies over het oeuvre

Studies over individuele werken

Wikiquote heeft een of meer citaten van of over Willem Frederik Hermans.
Zie de categorie Willem Frederik Hermans van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.

Bronnen en noten

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.