De donkere kamer van Damokles

De donkere kamer van Damokles is de tweede oorlogsroman van Willem Frederik Hermans, gepubliceerd in 1958.[1]

De donkere kamer van Damokles
Auteur(s)Willem Frederik Hermans
LandNederland
TaalNederlands
UitgeverG.A. van Oorschot, Amsterdam
Uitgegevennovember 1958
VerfilmingAls twee druppels water (1963)
Portaal    Literatuur

Kort na de Duitse inval in 1940 maakt de Voorschotense sigarenwinkelier Henri Osewoudt kennis met de geheimzinnige verzetsman Dorbeck, die eruitziet als Osewoudts dubbelganger. Osewoudt wordt door Dorbeck bij allerlei verzetsactiviteiten betrokken, maar na de bevrijding blijkt Dorbeck ineens spoorloos verdwenen.

De roman kan op drie manieren tegelijk worden gelezen: als een spannend oorlogsavontuur, als een psychologisch verhaal over de identiteitsproblematiek en als een filosofische roman, waarin de onkenbaarheid van de werkelijkheid zich vooral manifesteert in het aspect dat bijgevolg ook het verleden onkenbaar is.

Met deze roman verwierf Hermans nationale erkenning.

Samenvatting

Het hoofdpersonage Henri Osewoudt is een jongen die de puberteit lichamelijk niet doormaakt. Het begin van het verhaal speelt zich af in de sigarenwinkel van Henri's ouders in Voorschoten, waar zijn vader vermoord wordt door zijn psychopathische en aan waanvoorstellingen lijdende moeder. De 12-jarige Henri wordt hierna bij zijn oom Bart en diens dochter Ria in Amsterdam ondergebracht. Als Henri achttien is, besluit hij te trouwen met zijn volle nicht Ria. Samen met Henri's moeder, die inmiddels uit het gesticht is ontslagen, keren ze met zijn drieën terug naar de sigarenwinkel. Henri heeft daarna het gevoel alsof zijn leven nu al voorbij is, al is hij pas twintig.

Dan breekt de Tweede Wereldoorlog uit. Enkele dagen na de capitulatie komt een man de sigarenwinkel binnen. Hij noemt zich Dorbeck. Hij zegt tijdens het bombardement op Rotterdam twee Duitse militairen te hebben neergeschoten en nu moet hij zich vermommen. Osewoudt geeft Dorbeck een kostuum te leen en begraaft Dorbecks uniform in zijn eigen tuin. Dorbeck lijkt qua uiterlijk erg op Osewoudt en is ook even groot. Hij heeft alleen zwart haar, terwijl Osewoudt blond is. Als Dorbeck – die inmiddels door de Duitsers wordt gezocht – later het kostuum komt terugbrengen, laat hij bij Osewoudt tevens twee Leica-films achter om te ontwikkelen. Dat mislukt, waarna Osewoudt met een eigen Leica-camera zelf een paar nieuwe foto's maakt om zijn eigen gepruts te maskeren. Dorbeck blijkt bij zijn volgende bezoek echter opeens niet meer geïnteresseerd in de opnames en vertelt dat er niets op stond. Hij vraagt Osewoudt om met de trein naar Haarlem te komen. Daar plegen Dorbeck en Osewoudt samen met een handlanger een overval op een Duits kantoor. Osewoudt slaagt er later in om wel een serie foto's te ontwikkelen die Dorbeck hem bij zijn allereerste bezoek heeft gegeven. Die stuurt hij op naar Dorbeck. Later blijkt Elly, een meisje dat Osewoudt uit handen van de Duitsers moet zien te houden, een van deze foto's in haar bezit te hebben. Ze vertelt Osewoudt echter niet hoe ze hieraan is gekomen en Dorbeck lijkt ze helemaal niet te kennen.

Naarmate de oorlog voortduurt, raakt Osewoudt bij het verzet betrokken doordat hij steeds nieuwe en gevaarlijke opdrachten krijgt van Dorbeck. Als Ria en zijn moeder door de Duitsers gevangen worden genomen, moet hij vluchten en onderduiken. Osewoudt laat zijn haar zwart verven door een joodse studente, Mirjam Zettenbaum. Zij gaat schuil onder de naam Marianne Sondaar. Hij mag clandestien foto's gaan ontwikkelen in de ondergrondse verzetsgroep van Labare in Leiden. Wanneer Osewoudt later zelf ook in handen van de Duitsers valt, wordt hij om onduidelijke redenen in het ziekenhuis opgenomen, terwijl hem lichamelijk nauwelijks iets mankeert. Door twee onbekenden wordt hij uit het ziekenhuis bevrijd. Hij keert daarna terug naar het huis van Labare en diens handlangers, die echter kort daarop zelf gevangen worden genomen door de Duitsers. Ook Marianne is dan bij Labare aanwezig, maar samen met Osewoudt weet ze uit de handen van de Duitsers te blijven.

Wanneer Osewoudt later alsnog weer wordt gearresteerd, krijgt hij van de Duitsers te horen dat Marianne inmiddels ook is opgepakt, in kamp Westerbork zit en bovendien zwanger van hem is. De Duitse officier Ebernuss belooft Marianne te bevrijden als Osewoudt in ruil daarvoor Dorbecks schuilplaats verraadt. Osewoudt zorgt ervoor dat hij Dorbeck heimelijk opnieuw ontmoet en waarschuwt hem, waarna ze Ebernuss vergiftigen en samen ontsnappen. Osewoudt krijgt van Dorbeck kleren om zich als verpleegster te vermommen. In deze vermomming trekt Osewoudt de amoureuze aandacht van een groepje militairen.[noten 1] Tevens verneemt Osewoudt van Dorbeck dat zijn moeder is vermoord, nadat ze bij de Duitsers was aangegeven door Ria, die inmiddels is hertrouwd. Hij krijgt van Dorbeck de volgende dag een berichtje dat Marianne bezig is te bevallen, maar wanneer Osewoudt op het aangegeven adres arriveert blijkt het kindje te zijn overleden. Marianne krijgt hij niet meer te zien. Osewoudt zoekt daarop Ria op in Voorschoten en vermoordt haar. Hij vermoordt ook een Duitse officier bij wie hij in de auto zat.

Aan het eind van de oorlog en kort erna blijkt Osewoudt tot zijn verbazing en frustratie helemaal niet als held, maar als verrader en handlanger van de Gestapo te worden beschouwd. Zijn "bevrijding" uit het ziekenhuis was door de Duitsers in scène gezet om hem gemakkelijk te kunnen volgen. De Nederlandse politie is er rotsvast van overtuigd dat Osewoudt hierbij rechtstreeks met de Duitsers onder een hoedje heeft gespeeld. Elly is door de Duitsers gedood en Osewoudt krijgt ook hier de schuld van. Oom Bart blijkt de oorlog te hebben overleefd, maar hij wil niets meer van zijn neef weten en zegt niets over hem dat ontlastend kan werken. Iedereen die verder nog ten gunste van Osewoudt had kunnen getuigen is dood of spoorloos verdwenen. Marianne schijnt inmiddels in een kibboets te zitten.

In zijn verdediging tegen de beschuldigingen die tegen hem worden geuit, komt Osewoudt niet veel verder dan het telkens herhalen van zijn hoop dat Dorbeck op een dag zal komen uitleggen dat er sprake is van een misverstand. De mogelijkheid wordt nog geopperd dat Dorbeck in werkelijkheid iemand was van de familie Jagtman, aan wie Osewoudt in het begin van de oorlog in opdracht van Dorbeck de ontwikkelde foto's moest versturen. Deze Egbert Jagtman heeft twee Duitse militairen laten executeren, maar hij was al gedeporteerd naar Duitsland toen Osewoudt en Dorbeck aan het begin van de oorlog samen in Haarlem waren. Hij kan het volgens Osewoudt dus onmogelijk zijn. De vroegere tandarts van deze familie probeert aan de hand van gebitsgegevens de betreffende persoon in een lijkenhuis van het concentratiekamp te identificeren, maar dit mislukt doordat de betreffende persoon geen tanden meer heeft en verder onherkenbaar is door de ontbinding. Hij heeft echter wel zwart haar, net als Dorbeck. Het blijft daarmee onduidelijk of Dorbeck nu wel of niet nog in leven is.

De figuur van Dorbeck wordt daarop door zowel de Nederlandse als de Engelse politie en in de pers afgeschilderd als een verzinsel of zelfs een hallucinatie van Osewoudt. De psychiater die vroeger Osewoudts moeder behandelde is van dit laatste overtuigd. Inmiddels is er op landelijk en internationaal niveau naar Dorbeck gezocht, maar nergens is ook maar het geringste spoor van hem te vinden. De pater die Osewoudt begeleidt heeft inmiddels Osewoudts camera teruggevonden die hij bij zijn laatste opdracht samen met Dorbeck was kwijtgeraakt. Als allerlaatste redmiddel probeert Osewoudt een foto te ontwikkelen waarop hijzelf en Dorbeck samen te zien zijn, maar de opname blijkt mislukt. Osewoudt rent nu in uiterste wanhoop het gebouw uit waarin hij wordt vastgehouden, waarop zijn bewakers hem neerschieten.

Elementen uit de werkelijkheid

Het verhaal van de landverrader Anton van der Waals heeft als inspiratie gediend voor het dubbelpersonage Dorbeck / Osewoudt. Fundamenteel verschil tussen Van der Waals en Osewoudt is dat laatstgenoemde door Hermans in een gesprek met Willem M. Roggeman als te goeder trouw wordt omschreven, waar Van der Waals een bedrieger was.

De brief die Osewoudt op 19 oktober 1945 schrijft aan de verdwenen Mirjam Zettenbaum, ondergedoken onder de naam Marian Sondaar, vertoont volgens J. Melkman enkele opmerkelijke slordigheden. Zo is het adres van de brief ergens in Israël, terwijl die staat in 1945 nog niet bestond. Ook de vage vermelding 'in a kibboets' is onvoldoende voor een correcte bezorging. 'Dat er tientallen kibboetsiem in Palestina waren; dat er Joodse instanties waren tot wie men zich om informatie kon wenden; dit alles is Hermans ontgaan.'[2]

Verteltechniek

De donkere kamer van Damokles is een personale vertelling. Dat houdt in dat er een vertelinstantie aan het woord is die geen personage is, maar dat het bewustzijn van één, in de derde persoon aangeduid, personage wordt aangehouden, in deze roman Osewoudt. De vertelinstantie, aldus Frans A. Janssen, houdt geen gegevens achter, maar 'bezit geen alwetendheid en staat niet boven het standpunt van Osewoudt' en 'verschaft geen commentaar, geeft geen oordeel'.[3] Enkele episodes zijn aan te merken als uitzonderingen op deze algemene karakteristiek, waaronder de dood van Osewoudt aan het slot, waarbij in de laatste paar regels van het verhaal sprake is van een auctorieel vertelperspectief.[4] Enkele keren geeft de vertelinstantie uitleg. De gedachten van Osewoudt worden soms door middel van de vrije indirecte rede, in de derde persoon verleden tijd, en met de stream of consciousness-techniek, dus in de eerste persoon tegenwoordige tijd weergegeven. Bovendien komen beide technieken ook in combinatie voor. Het effect is een suggestie van directheid.[5]

De personale verteltechniek heeft voor de lezer twee consequenties. Ten eerste hebben vertelinstantie, Osewoudt en de lezer dezelfde beperkte waarneming van de gebeurtenissen. De lezer heeft geen mogelijkheid de gegevens te verificeren en als Osewoudt niet in staat blijkt aan te tonen dat zijn visie op de werkelijkheid juist is, tast ook de lezer in het duister. Hij wordt direct met de thematiek van de roman geconfronteerd, oftewel: 'het thema van de roman wordt de lezer in de schoenen geschoven.' Wel kan de lezer door terugbladeren controleren of Osewoudts herinneringen aan eerdere gebeurtenissen correct zijn. De tweede consequentie van de verteltechniek is dat de illusie wordt gewekt dat de lezer een objectieve blik op de verhaalwerkelijkheid wordt geboden.[6]

Eerste zin

De openingszin uit de roman luidt:

... Dagenlang zwierf hij rond op zijn vlot, zonder drinken.

waarna een blikseminslag het vlot treft en de betreffende drenkeling hetzelfde zeewater dat hij zo haat omdat hij het niet kan drinken keihard nodig heeft om de brand te blussen. Het gaat hier om een door de onderwijzer van Osewoudts schoolklas voorgelezen passage uit een niet bij naam genoemd avonturenboek. Deze passage is een symbolische toespeling op het uiteindelijke lot van Osewoudt: de inslag staat symbool voor de eerste confrontatie met Osewoudts beter uitgevallen "spiegelbeeld", en Osewoudt zal de hierdoor ontstane "brand" uiteindelijk niet kunnen blussen en daardoor ten onder gaan.[noten 2][7]

Monumentje voor Hermans' doodgeboren kind

Op 8 januari 1954 beviel Hermans' vrouw van een zoon, die echter dood ter wereld kwam. De dag erna schreef hij hierover een brief aan zijn uitgever Geert van Oorschot, waarin hij uiteenzette dat zijn vrouw voor de bevalling onder narcose was gebracht.

In de roman richt Hermans een monumentje voor dit kindje op, namelijk de scène waar Osewoudt, als verpleegster verkleed, de kliniek bezoekt waar Marianne van hun kind is bevallen. Pas wanneer hij bij het kindje wordt gebracht, komt hij erachter dat het dood werd geboren, hoewel het ook in de roman helemaal gaaf was:

Het kind lag onder een dun dekentje. Het had een hemdje aan met halflange mouwtjes. De handjes lagen over elkaar. De nageltjes aan de vingers waren donkerbruin, zoals de nagel van iemand die zijn vinger gekneld heeft tussen een deur.
Het gezicht van het kind deed denken aan een jong vogeltje: de bovenlip hing ver over de onderlip heen, waardoor de mond op een onvolgroeide snavel leek. Aan de mondhoeken zat een beetje opgedroogd bloed. Denkelijk om het mondje gesloten te houden, lag er een hoog kussentje onder het hoofd, zodat het letterlijk was of het kind op zijn neus lag te kijken. De ogen waren gesloten in een uitdrukking van peilloze treurigheid, alsof het kind nog juist in de gelegenheid geweest was er verdriet van te hebben dat het niet zou leven.
Het hoofd was puntvormig en bij de oren ver ingedeukt. Een onderhuidse bloeduitstorting kleurde het voorhoofd al grotendeels zwart.
Osewoudts ogen schoten vol tranen, de omgeving werd onzichtbaar of er een dikke plaat ijsglas voor zijn hoofd werd gehouden.[8]

Thema's en motieven

Literatuurhistoricus Hugo Brems spreekt van een herneming van de thematiek uit De tranen der acacia's 'op nog cynischer wijze', en stelt dat 'de grenzen tussen schuld en onschuld, waarheid en bedrog nu helemaal worden weggevaagd.'[9]

Volgens exegeet Frans A. Janssen kan de roman op drie verschillende manieren gelezen worden, als spannende oorlogs- of verzetsroman, als psychologische roman over de identiteitsproblematiek en als filosofische roman met de kennistheoretische implicatie dat wanneer de werkelijkheid ondoorgrondelijk is, ook het verleden onkenbaar is.[10]

Het raadsel Dorbeck

In de figuren Osewoudt en Dorbeck maakt Hermans gebruik van het Doppelgänger-motief. In literaire analyses is veelvuldig de vraag gesteld of het personage Dorbeck nu echt bestaat of alleen in de belevingswereld van Osewoudt. Indien Dorbeck echt bestaat, is hij volgens sommigen een collaborateur in plaats van een verzetsheld.[11] Dit tot teleurstelling van Hermans, die door de verwarring hierover ging twijfelen aan de kwaliteit van zijn boek. Hermans schreef in een brief uit 1962 aan Jacques den Haan dat Dorbeck wel degelijk bestaat, maar dat Osewoudt voor de buitenwereld de schijn tegen zich heeft. In een interview uit ongeveer dezelfde periode met Hans Ulrich Jessurun d'Oliveira verklaarde Hermans dat hij het zelf niet eens was met Osewoudts dokter die ervan uitgaat dat Dorbeck enkel een hallucinatie is: "Ik zelf deel niet het psychologische standpunt van die dokter, ik geef het alleen weer".[12] Tegenover Saskia de Vries stelde Hermans over het bestaan van Dorbeck: "Het bewijs dat hij geen hallucinatie is, kan Osewoudt niet met documenten leveren, maar de lezer van het boek, kan in elk geval zeker weten dat er wel degelijk een dubbelganger van Osewoudt bestaat of moet hebben bestaan. De NSB-zoon van de drogist heeft hem immers gezien [...] ook al denkt deze drogistenzoon dat het Osewoudt was in andere kleren."[13]

Naschrift

In 1971 voegde Hermans een naschrift toe, een citaat van de filosoof Ludwig Wittgenstein:

"Ik kan hem zoeken als hij er niet is, maar hem niet ophangen als hij er niet is.
Men zou kunnen willen zeggen: 'Dan moet hij er toch ook zijn als ik hem zoek.'
- Dan moet hij er ook zijn, als ik hem niet vind, en ook als hij helemaal niet bestaat."

Receptie

Veel critici haalden de roman in als een meesterwerk, beschrijft Janssen. Ook waren er een aantal die bezwaren hadden tegen de moraal van de roman als geheel of op onderdelen, zoals het sarcasme tegen het idealistisch socialisme. Sommige critici lieten literaire waardering gepaard gaan met morele afwijzing. Critici die de roman als verzetsroman lazen, zoals Jef Last en Victor E. van Vriesland, baseerden hun afwijzing van de tekening van het verzet op hun miskenning van de specifieke functie die collaboratie en verzet in deze roman spelen.[14]

In de jaren zestig werd de waardering voor de roman steeds groter, mede onder invloed van het tijdschrift Merlyn.

Een opmerkelijk aspect van de receptie is de houding die critici innemen omtrent de vraag naar het bestaan van Dorbeck. Op basis hiervan laten zij zich in drie groepen onderverdelen: een groep die meent dat Dorbeck een hersenspinsel van Osewoudt is, een groep die hem als een werkelijk personage opvat en een groep die meent dat deze vraag onoplosbaar is. De laatstgenoemde visie is de meest invloedrijke, mede door het hierbij aansluitende commentaar dat de auteur zelf in interviews geformuleerd heeft.[15]

Vertalingen

Van de roman verschenen (of verschijnen binnenkort) vertalingen in de volgende talen:

  • Chinees (Damokelisi de anshi, 2011, vertaler Deli Song)
  • Deens (Damokles' mørke kammer, 1961, vertaler Else Westh Neuhard)
  • Duits (Die Dunkelkammer des Damokles, 2001, vertaler Waltraud Hüsmert)
  • Engels (The dark room of Damocles, 1962, vertaler Roy Edwards; The darkroom of Damocles, 2007, vertaler Ina Rilke)
  • Fins (Damokleen pimeä huone, 1963, vertaler Aune Tunkelo)
  • Frans (La chambre noire de Damoclès, 1962, vertaler Maurice Beerblock; 2006, vertaler Daniel Cunin)
  • Grieks (Ho skoteinós thálamos tou Damoklé, 2005, vertaler Yannis Ioannidis)
  • Italiaans (in voorbereiding, 2016, vertaler Claudia Di Palermo)
  • Kroatisch (in voorbereiding, 2015, vertaler Radovan Lučić)
  • Noors (Damokles' mørkerom, 1962, vertaler Bjørn Braaten)
  • Pools (Ciemnia Damoklesa, 1994, vertaler Andrzej Dąbrówka)
  • Portugees (in voorbereiding, 2016, vertaler ?? )
  • Spaans (El cuarto oscuro de Damocles, 2009, vertaler Catalina Ginard Féron)
  • Tsjechisch (Temná komora Damoklova, 2010, vertaler Magda de Bruin-Hüblová)
  • Zweeds (Mörkrummet, 1962, vertaler Brita Dahlman)

Verfilming

Het boek is in 1963 verfilmd in zwart-wit door regisseur Fons Rademakers onder de titel Als twee druppels water, en met Lex Schoorel in de hoofdrol. Hermans schreef aanvankelijk zelf het scenario, maar na onenigheid met Rademakers heeft deze het scenario zelf voltooid. De achternaam van het hoofdpersonage in Hermans' roman, Osewoudt, is in de film veranderd in Ducker. Het opvallendste verschil tussen boek en film is de slotscène, die zich afspeelt op een atol en de kijker in verwarring achterlaat.

Trivia

Literatuur

  • W.H.M. Smulders: De literaire misleiding in De donkere kamer van Damokles. HES, Utrecht, 1983. 316 p.
  • Commentaar. De ontstaans- en publicatiegeschiedenis van De donkere kamer van Damokles in: De volledige werken van Willem Frederik Hermans, deel 3, 2010. Wetenschappelijk bezorgd en van commentaar voorzien door het Huygens Instituut der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Den Haag.

Bronnen

Wikiquote heeft een of meer citaten van of over De donkere kamer van Damokles.
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.