Biotische factor
Biotische milieufactoren zijn in een ecosysteem de organismen van andere soorten die invloed kunnen uitoefenen op het leven en de populatie van een soort. Daarnaast kunnen andere individuen van dezelfde soort een biotische factor zijn. De biotische factoren zijn van invloed op de overlevingskansen van het individu of populatie en op het verloop van de evolutie van de soort. Biotische factoren hebben, in tegenstelling tot abiotische factoren, altijd een biologische oorsprong.
Een voorbeeld: Er is een populatie konijnen. Een populatie vossen eet deze konijnen. Het aantal vossen hangt af van het aantal beschikbare prooidieren, in dit geval de konijnen. Als er een afname komt van het aantal konijnen, komt er ook een afname van het aantal vossen. Dit komt doordat de vossen te weinig konijnen hebben om te overleven. De konijnen zijn in dit geval de beperkende factor voor de groei van de populatie vossen.
Biotische factoren reguleren, en abiotische factoren selecteren.
De biotische omgevingsfactoren
In een levensgemeenschap (bijvoorbeeld bos, zee, woestijn) zijn er verschillende soorten. Er zijn prooien, predatoren, soortgenoten e.d. Wat vaststaat is dat elk organisme interactie voert met een ander en met elk dier al dan niet rechtstreeks in contact komt.
Intraspecifieke interactie
Intraspecifieke interactie (interacties tussen individuen van eenzelfde populatie) zijn:
- Coöperatie: mieren, leeuwen (jacht), kudde hoefdieren, school vissen, zwerm vogels of insecten, stokstaartjes
- Sociale staat: mieren, termieten
- Concurrentie: zilverruggorilla, leeuwen
- sociale hiërarchie: zilverruggorilla
- Kannibalisme: wespspin (Argiope bruennichi), zwarte weduwe, bidsprinkhaan
Biotische factoren bepalen het wel of niet voortbestaan van een soort
Interspecifieke interactie
Tot de interspecifieke interacties (interacties tussen individuen van verschillende soorten) rekent men concurrentie, predatie en symbiose.
Concurrentie
- verschillende soorten gebruiken dezelfde hulpbronnen, wat leidt tot concurrentie,
- kan leiden tot afname in aantallen of het uitsterven van een soort.
Predatie
- interactie roofdier-prooi
- er zijn in verhouding altijd meer prooien dan predatoren en die verhoudingen zijn meestal ongeveer gelijk
- er zijn vaak populatieschommelingen
- deze oscillaties na verschillende jaren worden voornamelijk veroorzaakt door biotische factoren, zoals ziekte, en door abiotische factoren, zoals het klimaat.
Respons van de prooien:
- planten verdedigen zich door gif af te scheiden en door zich op te stellen in defensieve structuren
- dieren doen aan mimicry, camoufleren zich, zorgen voor een stank of vluchten gewoon
Symbiose
Vormen van symbiose, met voorbeelden:
- mutualisme: twee soorten hebben elkaar nodig om te overleven. Er wordt onderscheid gemaakt tussen obligaat (clownvis en zeeanemoon) en facultatief (mens en zijn vee) mutualisme. Er is ook nog co-evolutie (monarchvlinder en zijdeplant).
- commensalisme: de ene soort ondervindt voordeel aan de symbiose, terwijl de andere er noch voor- noch nadeel aan ondervindt (orchidee en bomen).
- amensalisme: de ene soort wordt door de andere negatief beïnvloed. M.a.w. de ene soort krijgt het moeilijk door de andere. Notenbomen produceren bijvoorbeeld een stof - jugline - en deze onderdrukt de kruiden rond de boomvoet.
- parasitisme: De ene soort heeft hier voordeel van, terwijl de andere soort een nadeel treft.
- de parasiet hecht zich op de gastheer = ectoparasiet (luizen, neten en vlooien).
- de parasiet vestigt zich in de gastheer = endoparasiet (virussen).
- broedparasitisme (specifiek): een vogel legt zijn eieren in een nest van een andere vogel (koekoek).
- parasitoïden (algemeen): organismen leggen hun eitjes op een gastheer (de sluipwesp op de monarchvlinder).
Antropogene factoren
Vaak wordt de invloed van de mens op de levensgemeenschappen apart benoemd als antropogene factoren. Hiertoe behoort onder andere, veelal op de vegetatie en begroeiing gerichte activiteiten:
- perceleren, het onderverdelen van een natuurlijk gebied in verschillende eigendommen
- ontsluiten, het aanleggen van infrastructuur zoals wegen en bekabeling
- draineren, ontwateren, het aanleggen van boven- en ondergrondse waterafvoer ten behoeve van de verlaging van de grondwaterspiegel
- houtkappen, het verwijderen van houtige planten als bomen en struiken
- begrazen, beweiden
- hooien en maaien, het verwijderen van het bovengrondse deel van de vegetatie van kruidachtige planten
- ploegen, grondbewerking
- afbranden, branden, waarbij de bestaande vegetatie bovengronds wordt vernietigd
- bemesten
- betreding en berijden
Zie ook
Schematische weergave van een ecosysteem | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Belangrijke milieufactoren:
Populatiebiologische parameters:
|