geslacht
Nederlands
Woordafbreking
- ge·slacht
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘familie’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1]
- vervoeging van slachten: de stam met omvoegsel ge- -t, zonder -t omdat de stam al op -t eindigt [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | geslacht | geslachten |
verkleinwoord | geslachtje | geslachtjes |
Zelfstandig naamwoord
geslacht o
- sekse, het man of vrouw zijn
- de geslachtsorganen
- (biologie) genus, taxon, samengesteld uit een of meer soorten; geslachten worden gegroepeerd in families
- (grammatica) grammaticaal geslacht, genus
- de afstammelingen van één persoon
- Het geslacht De Pauw.
Hyponiemen
- detectivegeslacht, eenslachtig, kattengeslacht, mensengeslacht, nageslacht, plantengeslacht, regentengeslacht, toongeslacht, voorgeslacht, wolkengeslacht, woordgeslacht
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. sekse
zie sekse |
2. geslachtsorganen
3. (biologisch) genus
4. grammaticaal geslacht
Gangbaarheid
- Het woord geslacht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'geslacht' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.