huwelijk

Een katholiek huwelijk in India

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  huwelijk    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɦiu̯ələk/
Woordafbreking
  • hu·we·lijk
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘echtverbintenis’ voor het eerst aangetroffen in 1236 [1]
  • Middelnederlands huwelic, hiwelec, huweleec, samenstelling van huwe(n) v ‘echtpaar’ en leec ‘lied, gezang’ (volksetymologisch vereenzelvigd met het achtervoegsel -lijk). Evenals Middelnederduits hillik, hīlich, Oudhoogduits hīleih ‘huwelijk’, Fries houlik en deels bovendien Engels wedlock.[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord huwelijk huwelijken
verkleinwoord huwelijkje huwelijkjes

Zelfstandig naamwoord

huwelijk o

  1. (juridisch) (familie) ambtelijke of kerkelijke verbintenis tussen twee personen
    • Het huwelijk was lange tijd een niet al te serieuze aangelegenheid geweest in Bhutan; een stel verklaarde zichzelf getrouwd als ze samen gingen wonen en ongetrouwd als ze uit elkaar gingen.[3] 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • In het huwelijk treden
Trouwen
  • Een huwelijk met de smalle trouwring
Een huwelijk met meer dan een vrouw.[4]
Vertalingen
stellend
onverbogen huwelijk
verbogen huwelijke
partitief huwelijks


Bijvoeglijk naamwoord

huwelijk [5]

  1. met betrekking tot het huwelijk
    • Voorkom problemen met je huwelijke voorwaarden 
Opmerkingen
  • in de meeste gevallen wordt huwelijks als adjectief van huwelijk gebruikt

Gangbaarheid

  • Het woord huwelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.