stoel
![](../I/m/Starck_Tango.jpg)
Een stoel.
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- stoel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stoel | stoelen |
verkleinwoord | stoeltje | stoeltjes |
Zelfstandig naamwoord
stoel m
- (meubel) een zitmeubel voor één persoon met een rugleuning
- Halen jullie de stoelen even naar buiten, dan gaan we buiten eten.
- wortelstel met stengelvoet van een plant (-> bananenstoel)
- onderstel waar iets op rust (-> dakstoel, klokkenstoel, zaagstoel)
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
- in zijn stoel neerploffen
Vertalingen
1. zitmeubel
|
|
1. in zijn stoel neerploffen
|
Werkwoord
vervoeging van |
---|
stoelen |
stoel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stoelen
- Ik stoel.
- gebiedende wijs van stoelen
- Stoel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stoelen
- Stoel je?
Gangbaarheid
- Het woord stoel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'stoel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Afrikaans
Uitspraak
geluid
Fries
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
West-Vlaams
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.