stoel

Een stoel.

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  stoel    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /stuɫ/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /stul/
Woordafbreking
  • stoel
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘zitplaats’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord stoel stoelen
verkleinwoord stoeltje stoeltjes

Zelfstandig naamwoord

stoel m

  1. (meubel) een zitmeubel voor één persoon met een rugleuning
    • Halen jullie de stoelen even naar buiten, dan gaan we buiten eten. 
  1. wortelstel met stengelvoet van een plant (-> bananenstoel)
  2. onderstel waar iets op rust (-> dakstoel, klokkenstoel, zaagstoel)
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • in zijn stoel neerploffen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
stoelen

stoel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stoelen
    • Ik stoel. 
  2. gebiedende wijs van stoelen
    • Stoel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stoelen
    • Stoel je? 

Gangbaarheid

  • Het woord stoel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Afrikaans

Uitspraak
  • geluid 

Zelfstandig naamwoord

stoel

  1. (meubel) stoel

Meer informatie

Fries

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?

Zelfstandig naamwoord

stoel

  1. (meubel) stoel

Meer informatie

West-Vlaams

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?

Zelfstandig naamwoord

stoel

  1. (meubel) stoel

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.