leunstoel
![](../I/m/Alfred_Dedreux_-_Pug_Dog_in_an_Armchair.jpg)
Alfred Dedreux "Mop in een leunstoel" (1857)
Nederlands
Woordafbreking
- leun·stoel
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van leun ww en stoel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | leunstoel | leunstoelen |
verkleinwoord | leunstoeltje | leunstoeltjes |
Zelfstandig naamwoord
leunstoel m
- een stoel met leuningen om lekker in te zitten
- Opa zat graag in zijn leunstoel.
Vertalingen
1. een stoel met leuningen om lekker in te zitten
Gangbaarheid
- Het woord leunstoel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'leunstoel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.