paddenstoel
![]() Een paddenstoel [1] (Agaricus excellens) |
![]() Paddenstoel [2] |
Nederlands
Woordafbreking
- pad·den·stoel
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘zwam’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1477 [1]
- samenstelling van pad (amfibie) en stoel met het invoegsel -en- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | paddenstoel | paddenstoelen |
verkleinwoord | paddenstoeltje | paddenstoeltjes |
Zelfstandig naamwoord
paddenstoel m
- vruchtlichaam van een doorgaans onder de grond levende schimmel of zwam
- We zijn paddenstoelen wezen zoeken.
- bepaald type wegwijzer langs een (Nederlands) voetpad of fietspad
Hyponiemen
- akkerpaddenstoel, zeepaddenstoel
Afgeleide begrippen
- paddenstoelrots, paddenstoelvormig, paddenstoelwolk
Uitdrukkingen en gezegden
- [1]: als paddenstoelen uit de grond schieten
Vertalingen
1. vruchtlichaam van een doorgaans onder de grond levende schimmel of zwam
|
|
als paddenstoelen uit de grond schieten
|
Gangbaarheid
- Het woord paddenstoel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'paddenstoel' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.